De devotie tot de H. Odrada in de Kempen tijdens de 17de eeuw

Uit Kunsterfgoed
Versie door Leen (Overleg | bijdragen) op 20 sep 2016 om 20:49

Ga naar: navigatie, zoeken

Jaak Jansen gepubliceerd in Taxandria, 78, 2006, p. 83-98


Afbeeldingen
1. Balen Kerk Sint-Andries, Schilderij, H. Odrada van Balen, Vlaamse School, 1654, olieverf op doek, 122 cm x 171 cm Foto KIK: X000960(2004)
2. Balen Kerk Sint-Andries, Reliekosculatorium van de H. Odrada met oude reliek, reliek 8ste eeuw, osculatorium 1830, verzilverd metaal, 30 cm x 28 cm Foto KIK: M102882 (1972)
3. Balen Kerk Sint-Andries, Reliekosculatorium van de H. Odrada, de reliek uit de 8ste eeuw
4. Mol-Milligem Kerk Sint-Odrada, Beeld H. Odrada van Balen, ca. 1690, gepolychromeerd hout, hoogte 77 cm Foto KIK X002495(2006)
5. Mol-Milligem Kerk Sint-Odrada, Reliekosculatorium van de H. Odrada, 1686, metaal en gouddraad, diameter 3,6 cm Foto KIK X002489(2006)



De Vita van de H.Odrada werd geschreven in 1304 door een Benedictijnenmonnik van Sint-Truiden[1]. Om de geloofwaardigheid van het levensverhaal kracht bij te zetten vermeldde hij ook de bronnen waarop hij zich had gebaseerd. Er was immers geen oudere levensbeschrijving aanwezig. Aan de hand van mondelinge getuigenissen en het beeldend materiaal van de muurschilderingen in de kerk van Alem had hij zijn verhaal samengesteld. Alem, in de Maaslandse regio, boven ‘s Hertogenbosch, was de begraafplaats van de H. Odrada, waar een zekere Otto een bedevaartkerk voor haar had laten bouwen. Volgens de vitaschrijver was de H. Odrada herkomstig uit Balen in de Antwerpse Kempen, meer bepaald uit Scheps, een gehucht in deze gemeente (Vita: “in loco qui nunc Scapis ab incolis nuncupatur” – op een plaats die nu door de inwoners Scheps wordt genoemd). Scheps is gelegen in het zuidoostelijk deel van de gemeente Balen (Provincie Antwerpen), een gehucht dat door de rivier de Grote Neet werd doorkruist. Hier is de oudste kern van de gemeente geweest, waarvan de sporen naar de achtste eeuw verwijzen[2].

Odrada zou van een adellijk afkomst zijn geweest (Vita: “quidam vir: illustris christicola, nobilitate cluens, honore praeditus” – een zekere heer: vermaard christen, van edele afkomst, beladen met eer). Zij verloor op jeugdige leeftijd haar moeder en werd onheus bejegend door haar vader en stiefmoeder. Toen de familie op bedevaart ging naar Mol-Millegem, was er voor Odrada geen paard meer ter beschikking, waarop de stiefmoeder haar verwees naar de wilde paarden in de omgeving en vertrok met haar gevolg. Het eerste wonderbare gebeurtenis zou plaatsvinden: met een kruis in de hand, bedwong zij een horde wilde paarden en besteeg een paard dat haar naar Mol-Milligem bracht. Het gebeuren zou een grote indruk op haar vader maken. Tijdens de religieuze dienst in de kerk van Milligem kreeg Odrada verschrikkelijke dorst. Zij verliet het bedehuis en deed buiten een bron ontspringen bij een oude boomstronk.

Tijdens haar verder leven deed Odrada vele goede werken en wijdde haar leven aan God; ondanks vele aanzoeken weigerde zij in het huwelijk te treden om zo beter haar opdracht te vervullen. Na een deugdzaam en godvruchtig leven, drukte zij de wens uit dat bij haar dood, haar lijk in een uitgeholde boomstam op een stuurloze ossenkar zou geplaatst worden. Hetgeen geschiedde. De lijkwagen vertrok noordwaarts. Tijdens de tocht stootte de wagen tegen een oude stronk die daarna opnieuw tot leven kwam en tot een eikenboom ging uitgroeien. De wagen trok verder tot in Alem, aan de Maas, boven ‘s Hertogenbosch waar een bedevaartsoord tot stand kwam op de begraafplaats van de heilige maagd. De bedevaartkerk werd aanvankelijk bediend door een kapittel, later door de Benedictijnen van Sint-Truiden, waarmee de cirkel van de vita rond is. Merkwaardig genoeg bleef deze heilige in de gemeente Balen een illustere onbekende.

Aanvankelijk zou de verering van de heilige zich situeren in het Noord-Brabantse Alem; slechts in de tweede helft van de zeventiende eeuw zou de devotie tot de H. Odrada in de Kempen worden verspreid.. Wanneer omstreeks 1573 de dreiging van de beeldenstorm zich liet gevoelen in Noord-Brabant, besloot men de overblijfselen van de heilige op te graven om ze in verzekerde bewaring te brengen. De bisschop van ’s Hertogenbosch nam hiervoor het initiatief. Verscheidene Nederlandse parochies werden met relieken begiftigd maar het grootste gedeelte werd omstreeks 1629 aan de Orde van de Karthuizers te Vught toevertrouwd die er nadien, opnieuw uit veiligheidsoverwegingen, mee naar Antwerpen zouden trekken in de Zuidelijke Nederlanden. Daar zouden er verder geen sporen meer te vinden zijn. In die periode zal ook de geschiedenis aanvangen van de reliek van Sint-Odrada in de Sint-Andieskerk te Balen.


Een schilderij in de Sint-Andrieskerk te Balen[3]


Toen de Balense Sint-Andriesparochie in het midden van de zeventiende eeuw een bedevaartvaantje uitgaf, werd hierop alleen de H. Andreas apostel, patroon van de Sint-Andrieskerk afgebeeld en was er geen enkele verwijzing naar de H. Odrada, de Balense heilige. Blijkbaar was er op dat ogenblik geen enkel spoor van verering in de kerk. Een eerste aanduiding van verering vonden wij in een schilderij van een onbekende Vlaamse meester.

(afbeelding 1). Hierop werden de belangrijkste gebeurtenissen uit de vita van de heilige in beeld gebracht. Bovenaan het schilderij werd de naam van de heilige vermeld in een stralengloed: S ODRADA VIRGO. De Heilige Odrada werd zoals gebruikelijk in die tijd, voorgesteld als een adellijke dame in een rijkelijke klederdracht met wit kleed en rood bovenkleed, met mooi hoofddeksel versierd met juweel en pluim. Zij zat schrijlings op een wit paard dat volledig was uitgerust met teugels, zadel, riemen en dekkleed. Het paard werd stappend voorgesteld met opgetrokken rechter voorpoot. In haar rechterhand hielt Odrada een palmtak. De amazone werd voorgesteld in een wijds landschap met rechts de toegang tot een kasteelpoort. Links werd het schilderij afgezoomd door een bos waarin op het tweede plan

Odrada het wit paard beteugeld dat bij haar was neergeknield. Links vooraan zien wij een draaiend waterrad, dat water ontvangt van de Neet die in het midden op het tweede plan is voorgesteld. Het waterrad is een historisch referentiepunt en verwijst naar één van de drie watermolens die op de Neet waren gebouwd namelijk te Kerkhoven, te Scheps en te Hoolst. Op het derde plan zien wij een ossenspan met vier ossen; zij trekken een wagen op vier wielen waarop de kist met het lijk van de heilige werd geplaatst. Over de kist hangt een doek met bovenop een kroon. Achter de lijkwagen vergezellen vader en stiefmoeder de stoet, samen gezeten op één paard. De lijkwagen vertrekt richting Alem; in de verre achtergrond zijn er twee kerkjes zichtbaar. Het schilderij moet van 1654 of kort daarna dateren. Toen werd immers de reliek van het kaaksbeen van Sint-Odrada processiegewijs naar de kerk gebracht.


1654 Verwerving van de reliek van Sint-Odrada te Balen


De reliek (afbeelding 2) in de Sint-Andrieskerk te Balen heeft een bewogen voorgeschiedenis (zie bijlage 1). Na de beeldenstorm bleef de toestand in Noord-Brabant onveilig op godsdienstig gebied; priesters moesten vluchten; parochies werden afgeschaft. Einde zestiende eeuw werden de resten van Odrada opgegraven te Alem; ze werden te ‘s Hertogenbosch in bewaring genomen.. Tijdens het bestuur van Bisschop Zoësius van ’s Hertogenbosch (1614-1625) werden de resten van het lichaam van de H. Odrada verder verspreid. Een groot deel kwam terecht bij de Karthuizers te Vught , zoals hoger vermeld. Een ander gedeelte werd door bisschop Zoësius in 1624 overgedragen aan kerk van Schijndel bij gelegenheid van de wijding van drie altaren. Een derde gedeelte werd gevormd door het onderkaaksbeen van de H. Odrada. Deze grote reliek, het intacte onderkaaksbeen (integram mandibulam inferiorem – een volledige onderkaak), werd in 1617 door Bisschop Zoësius geschonken aan Eerwaarde Heer P. Nevius, pastoor van de kerk van Hooge Mierde (Noord-Brabant NL). Tijdens een controlebezoek had deken Langencruys immers genoteerd dat een vroeger verworven reliek van de H. Odrada niet meer aanwezig was te Hoogemierde (“Habuerunt, ut dicunt, reliquias S. Odradae, at modo habent capsulam vacuam, quam nihilominus in processesionibus cicumferunt” – Zoals zij zeiden hadden ze een reliek van de H. Odrada gehad, maar nu hebben ze nog slechts een leeg kistje, dat zij desniettemin in de processies ronddroegen).

De voormalige reliek was opgeborgen in een kistje; reliek en kistje werden gezamenlijk rondgedragen tijdens de processie. Om een of andere reden was de reliek verdwenen en werd voor 1617 het kistje alleen rondgedragen, zonder een reliek erin. Naar aanleiding van het controlebezoek van 1617 besliste de bisschop van ‘s Hertogenbosch opnieuw een reliek ter beschikking te stellen namelijk het kaaksbeen van de Alemse heilige. Voor de katholieken bleven de tijden echter onrustig en gespannen. Om veiligheidsredenen werd de reliek van Hoogemierde overgedragen aan de abdij van Averbode. In de maand juli 1651 werd het kaaksbeen door Philppus Noevius, pastoor te Hoogemierde doorgegeven aan abt Vaes van Averbode om ze te beschermen tegen de woede van de ketters. Deze gebeurtenis was de pastoor van Balen niet ontgaan. De parochie werd door de witheren van Averbode bediend. Onmiddellijk zou pastoor Jan Van Tilborg, trachten de reliek naar de kerk van Balen te laten overbrengen. Met resultaat. De overbrenging van het kaaksbeen gebeurde in het jaar1654. De heilige was immers geboortig van Balen (‘sacras Reliquias S. Odradae Virginis in Balen natae ) en de gelovige inwoners zouden er zeker een bijzondere verering voor hebben. De reliek werd overgebracht en abt Servatius Vaes tekende en zegelde het authenticiteitsattest in de pastorie te Balen op 27 september 1654, op de dag van O.-L.-Vrouw Ontvangenis. De relieken werden processiegewijs naar de Sint-Andrieskerk gedragen om daar te worden bewaard tot vreugde en tot devotie van de Balense inwoners.

De voorgeschiedenis van het kaaksbeen werd ook door abt Vaes genotuleerd. Philippus Nevius, pastoor te Hooge Mierde had de hoger vermelde relieken van de H. Odrada door bemiddeling van Eerwaarde Heer Mattheus Langhencruys in ontvangst genomen voor de kerk van Hooge Mierde; deze relieken werden in aanwezigheid van de gemeenschap vanuit Lage Mierde in processie overgebracht naar Hooge Mierde. Te Hooge Mierde werden de relieken in een capsule, een kistje, ingesloten die voortaan de capsule van de H. Odrada mocht genoemd worden; ik heb ze daar op een eervolle plaats ondergebracht; dit gebeurde in de maand augustus 1617. Aldus de pastoor van Hooge Mierde Philippus Noevius.


Het is niet duidelijk wat er precies werd overgedragen aan de abt van Averbode en de Sint-Andrieskerk te Balen. Meer bepaald of het kaaksbeen samen met het kistje werd overgedragen. Wij vermoeden van wel. Abt Vaes spreekt van “reliquias incluendas”, relieken die ergens waren in opgesloten. Wanneer in het midden van de achttiende eeuw een uitstallingstroon in de kerk werd geplaatst, dan werd hier centraal onder het beeld van de H. Odrada een opbergruimte voorzien, waarin een kistje zou kunnen geplaatst worden. Later, in de eerste helft van de negentiende eeuw zou het kaaksbeen worden opgenomen in de huidige metalen houder. In 1837 vermeld pastoor Bols dat de reliek aanvankelijk in een houten kistje was opgesloten ( in satis pulchra sed trista cista lignea, ad anno 1830 curati eam includi in ampla, pulcerrima et sumptuosa pixide argentea, inter deaurata – in een een voldoende mooi maar toch maar droevig houten kistje, tot er in 1830 werk van gemaakt werd op het op te bergen in een ruime, zeer mooie, versierde, zilveren opberging die binnenin verguld was).



Doopnaam Odrada


Dat Sint-Odrada slechts vanaf het midden van de zeventiende eeuw bekendheid verwierf in de Sint-Andriesparochie, blijkt nog uit een ander feit. De aanwezigheid van de verering van een Balense heilige zou immers zijn sporen moeten nalaten in de geboorteregisters van de parochie. Indien Odrada voor 1654 was vereerd geweest in de kerk, zou de naam Odrada voorgekomen zijn in de Balense gemeenschap. Niets is minder waar. Slechts vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw worden er “Odrada’s” in Balen geboren. De eerste borelingen werden genoteerd in 1657: Maria Odrada Beliën en Odrada Luckx. Daarna komt de voornaam regelmatig voor in de zeventiende en de achttiende eeuw met een groei van het aantal in de tweede helft van de 18de eeuw.


Voorkomen van de voornaam Odrada in de parochieregisters[4]


1650-1659 Balen 3 / Mol -

1660-1669 Balen 3 / Mol -

1670-1679 Balen 1 / Mol -

1680-1689 Balen 2 / Mol 4

1690-1689 Balen 2 / Mol 5

1700-1709 Balen 2 / Mol -

1710-1719 Balen 1 / Mol 1

1720-1729 Balen 3 / Mol 1

1730-1739 Balen 5 / Mol 3

1740-1749 Balen 9 / Mol 4

1750-1759 Balen 11 / Mol 4

1760-1769 Balen 13 / Mol 1

1770-1779 Balen 14 / Mol 6

1780-1789 Balen 21 / Mol 10

1790-1799 Balen 11 / Mol 9


Het is duidelijk dat slechts in de tweede helft van de zeventiende eeuw de naam van Odrada werd aanvaard in de Balense en Molse families. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de devotie tot de H. Odrada ten gevolge van de aanwezigheid van de relieken.

Het onderzoek naar het gebruik van de doopnaam Odrada in Milligem op het einde van de zeventiende eeuw laat opnieuw vermoeden dat zoals in de Sint-Andriesparochie in Balen, ook hier de Odradaverering slecht op dat moment is tot stand gekomen.. In 1687 werd de eerste Odrada vermeld in die periode; daarna kwam de naam regelmatig voor in de doopregisters.. Eerlijkheidshalve dien wij te vermelden dat er in 1588 ook de geboorte van een Odrada Meermans werd genoteerd[5]. Hier zou verder onderzoek moeten rond gebeuren. Is dit een accident de parcours? Is het vermetel van te veronderstellen dat wij hier met een Nederlandse vader uit de streek van Alem hebben te doen? Heeft een Geelse kanunnik van Sinte Dimpna hier een suggestie gedaan omdat hij het verhaal kende?



Verwerving van de relieken te Millegem


Ook in Mol-Milligem zou de verering van de H. Odrada eerst van start gaan in de loop van de tweede helft van de zeventiende eeuw; de aanwezigheid van relieken herkomstig uit Balen maar ook “buitenlandse” belangstelling speelden hierbij een rol. De animators waren Guilhelmus Lauwers ?? pastoor van Milligem en Johannes de Rover pastoor te Macharen.

Na de inhaling van het kaaksbeen te Balen, werden er kort nadien gedeeltes van afgehaald.

De eerste ingreep gebeurde in 1663 op vraag van Joannes Bedix, geboren te Macharen en witheer van Averbode. Hij was onderpastoor geweest te Balen tijdens de inhaling van het kaaksbeen in 1654, later werd hij pastoor te Macharen, gelegen bij Alem. In 1663 vroeg hij via de abt van Averbode een stukje van het kaaksbeen van Balen. Met succes. De reliek werd ingehaald en een nieuwe verering en bedevaartplaats ontstond. Jaarlijks werd er te Macharen een processie ter ere van de H. Odrada georganiseerd, waar ook inwoners van Alem en omgeving aan deelnamen.

Een tweede maal was er een ingreep op de reliek te Balen. Op vraag van de pastoor van Milligem en mogelijk ook op aansporing van Joannes De Rover werden er in 1686 drie deeltjes van het kaaksbeen van Balen overgebracht naar Milligem. Joannes De Rover brengt hierover een getuigenis (zie bijlage 2). Op 7 september 1686 werden drie fragmenten van het kaaksbeen (tria fragmenta eiusdem mandibulae Balensis) in ontvangst genomen door pastoor Guilielmus Lauwen ??. Ze werden in het altaar van O.-L.-Vrouw en de H.Odrada opgenomen (ad aras sacras in honorem Deipare et almae virginis Odradae); de Milligemse kerk of kapel was toegewijd aan O.-L.-Vrouw. De fragmenten werden in Balen onderaan het kaaksbeen verwijderd, zoals dat reeds voor Macharen was gebeurd. In Milligem werden de fragmenten opgesloten in een kleine, ovale, metalen houder (diameter 3,6 cm; afbeelding 5); de naam van de heilige werd vermeld (S. ODRADAE V. BAEL); de bodem van het doosje en het glas bovenaan werd afgeboord met goudgalon. Achteraan het doosje werd er rode lak aangebracht; oorspronkelijk moet er hier een zegel ingedrukt zijn geweest; hij is echter niet meer leesbaar.

De verwerving van de relieken en de nieuwe aandacht voor de H. Odrada zijn vermoedelijk een goede reden geweest om een gepolychromeerd beeld te laten vervaardigen, zodat de gelovigen zich een duidelijke voorstelling konden maken en een werkelijk devotioneel object voor zich hadden (afbeelding 3). Odrada is voorgesteld als een edelvrouw met kleed, opperkleed en borststuk; zij draagt een diadeem en een sluier; om haar hals is er een parelsnoer; om haar schouders hangt een mantel die met een speld voor de borst wordt samen gehouden. Naast haar ligt het wit paard aan haar linkerzijde.

De devotie tot de H.Odrada werd te Millegem vanuit de Geelse Sint-Dimpnakapittel gestimuleerd; het kapittel bediende immers de kapel. Kanunnik Guilhelmus Lauwers[6] was pastoor te Millegem van 1655 tot 1698. Anderzijds volgde hij in 1677 Joannes Hubens op als apostolisch vicaris van het bisdom ‘s Hertogenbosch. Op die manier kreeg hij nauwe kontakten met hetgeen er zich afspeelde in de parochies van het bisdom en ontmoette hij ook pastoor Joannes de Rover en zijn inspirerende initiatieven in Nederland.

De kontakten tussen Noord-Brabant en de Kempen zouden sterk gestimuleerd worden. De opvolger van de Macharense pastoor Bedix was Joannes De Rover (1679 - +1717); hij zou nog verscheidene initiatieven nemen. In 1682 vertaalde hij de vita van de H. Odrada. In zijn parochie bouwde hij een kapel ter ere van de H. Odrada (1690). Er werd een houten reliektombe[7] met buste van de heilige vervaardigd. Joannes de Roover organiseerde twee stoeten die respectievelijk vertrokken vanuit de Maaskant en vanuit het Land van Ravesteyn. Daar waar de twee mekaar ontmoeten werd in het nederlands een toneelvoorstelling over de H. Odrada opgevoerd, op tekst van Joannes de Rover. In 1696 wist De Rover nog andere relieken van de H. Odrada te werven vanuit Schijndel, waar ze tevoren door bisschop Zoësius in een altaar werden geplaatst. De reliek werd opgeborgen in een osculatorium[8] met opschrift: F. JAC. VIC. DELEG. BUSC. JOES DE ROVER PAST. IN MACHAREN 1691.

Joannes De Roover zou echter ook in Milligem actief zijn. Hij ging op zoek naar de realia die in de vita waren vermeld. Eén gebeuren uit de Vita zou pastoor De Rover bijzonder boeien: in de vita van 1304 was er immers uitdrukkelijk sprake van een waterbron, die Odrada te Milligem bij een oude stronk ging opwekken. In 1686 ging pastoor De Rover zelf op zoek naar deze waterbron. Zandduinen werden verplaatst tot de bron gevonden werd.



De lindenboom van Milligem


Minder duidelijk is het hoe de lindeboom van Milligem in het levensverhaal van Odrada is geïntegreerd geworden. In de Vita van 1302 staat er alsdusdanig geen woord over vermeld[9]. Ongetwijfeld was er in de omgeving van dorpscentrum van Milligem een eeuwenoude lindeboom aanwezig die als bijzondere verzamelplaats in de plaatselijke volkscultuur en dorpsgeschiedenis zijn rol heeft gespeeld. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw zal dit element worden opgenomen in het verhaal van de vita. Vooral de publicatie van Coene zal hierbij een rol spelen.

Een lindtacxken had dees Maeght gepluckt tevoren

Dat sy had op het peerdt ghebruyckt in plaats van sporen

Dit tacxken heeft sy dan aldaer in d’aerd’ ghesteken

En kreegh weer sijnen was ghelijck dat heeft ghebleken

En noch tot heden blyckt, want men siet met de daet

Dat eenen Lindeboom seer oudt en groot daer staet

Soo dat geloofbaer is gelijk de menschen segghen

Dat sy haer ouders al hebben hooren uytlegghen

Dat desen selven boom aldaer met d’eyghen hand

Van Sint Odrada self voor desen is gheplant…



De Geelse kanunnik Judocus Coene zette in 1688 de levensbeschrijving van de H.Odrada[10] op rijm in het Nederlands. Het jaar daarop reeds werd de levensbeschrijving een tweede maal gedrukt te Antwerpen. Volgens de titelpagina gebruikte hij hierbij de vertaling van Joannes De Rover. In dezelfde titel legt hij verder de nadruk op het initiatief van de Macharense pastoor om de waterbron te Milligem terug te vinden. In het levensverhaal van Odrada zou hij ook de lindenboom van Milligem betrekken. Volgens Coene zou de oude lindeboom gepland zijn door de H. Odrada. Zij zou een lindetak gebruikt hebben om haar paard te mennen. Bij haar aankomst te Milligem, stak zij de tak in de bodem. De tak zou uitgroeien tot een eeuwenoude lindeboom. Het verhaal werd geactualiseerd.

In de oudste publicatie van 1688 door Judocus Coene werd het levensverhaal van de heilige geïllustreerd met verscheidene houtsneden van de hand van Gonzael van Heylen die tevens drukker en uitgever was. Achtereen volgens werden volgende scènes in beeld gebracht: Verheerlijking van de H. Odrada, Het kasteel van Scheps, H. Odrada in aanbidding voor een kruisbeeld, H. Odrada vergeeft haar vader, H. Odrada plant een lindetak te Millegem. In het beeldmateriaal werd geen verwijzing gemaakt naar Alem of Macharen.

Het is dan ook niet te verwonderen dat de devotie tot de H. Odrada denitief een voedingsbodem kreeg in de Kempen. Vooral de kerk van Milligem zal zich profileren als een heilige plaats waar de heilige bijzonder aanwezig was en waar bijzondere gebeurtenissen zouden hebben plaats gevonden. Het is dan ook niet te verwonderen dat Milligem de bedevaartplaats van de H. Odrada zal worden.

In zijn rijmdicht vermeldde Coene dat de lindenboom van Millegem nog recht stond in 1688. Kort daarop zou hij worden geveld vermits in 1703 het hout van de boom werd gebruikt om er een kruis mee te maken. Een gedeelte van de stam werd nadien verder bewaard als een reliek. Het is thans bewaard in de Kamer voor Heemkunde te Mol. Vermits Odrada leefde in de achtste eeuw[11], is het moeilijk verklaarbaar dat Odrada de boom zou geplant hebben. Meer aannemelijk is het dat de boom een bijzondere folkloristische en historische betekenis had in het Milligemse verleden. Op het einde van de zeventiende eeuw werd deze betekenis geïntegreerd in het levensverhaal van Sint-Odrada.


Bijlage 1

Averbode Abdijarchief

AAA., Verzameling copieën van Balenaar Stanislas Joris Handschrift 9, nr. 79.

C. DE SMEDT, Dies tertia novembris. De Sancta Odrada, 1894, p. 59, nr. 12


1654. Abt Servatius Servaes geeft het relaas over de geschiedenis van het reliek van Sint-Odrada van Balen en vermeldt de authenticiteitsattesten die het vergezelden.


De Reliquiis s. Odradae.


Servatius Dei patientia abbas Averbodiensis omnibus ac singulis praesentes visuris seu legi audituris salutem in Domino.

Notum facimus et attestamur quod nos requisiti a ven.li Domino Joannae van Tilborg canonico Averbodiensi et pastore ecclesiae Balensis, sacras Reliquias S. Odradae Virginis in Balen natae, nominatim integram mandibulam inferiorem, anno 1651 mihi traditam a ven.li viro Domino Philippo Nevio in Julio, ut easdem subtraheret furori haereticorum et alibi majori in honore devotioni populi fidelis exponerentur, quas quidem illi miserat Reverendissimus Dnus Episcopus Sylvaeducensis Nicolaus Zoes easdem sic nominatas et declaratas debita cum reverentia venerati sumus et recognovimus juxta publicum instrumentum Rev.di Domini Mathaei Langhecrucii pastoris Hilvarenbecensis et decani christianitatis et attestationem ven.lis Domini Philippi Nevii praefati, cujus tenor sequitur de verbo ad verbum : « Anno a navitate Domini 1617, nona die Augusti, ego infrascriptus has reliquias Sanctae Odradae virginis accepi a Reverendissimo Domino Nicolao Zoes, episcopo Buscoducense pro ecclesia Hogemierdensi : in quorum fidem haec scripsi et subscripsi. Ita est, Mathaeus Langhecrucius, pastor Hilvarenbecen-sis et decanus christianitatis ». Et ad latus instrumenti apparebat signum sigilli ; in hostia, quae jam erat corrupta, suprascripti Rdi Dni Pastoris et Decani christianitatis Hilvarenbecensis. In alia charta sic habebatur : « Ego Fr Philippus Nevius, pastor in Hoogemiert, has sacras reliquias S. Odradae virginis a Revmo Dno Nicolao Zoesio, epo Sijlvaeducensi, ad nos et ecclesiam Hogemierdensem per Rev.dum D.num Matthaeum Langhencrucium pastorem in Hilvarenbeec et decanum christianitatis, missas, una cum tota communitate nostra Hogemierdensi processionaliter ex Lagemiert detuli et easdem inclusas in certa quadam capsula quae solet vocari capsula S. Odradae virginis in ecclesia Hogemierdensi honesto loco reposui anno 1617 in mense Augusto ». Infra erat positum : « Ita est, F. Philippus Noevius pastor in Hogemiert ».

Quas quidem reliquias sacras majori quo decuit honore et devotione cum solemni processione 27a septembris anno 1654 in ecclesiam parochialem Balensem diocesis Buscoducensis, introduximus, eique resignavimus reliquiario sanctae Odradae includendas ibidemque collocandas ad augendam incolarum et Christi fidelium devotionem. In quorum fidem praesentes manu nostra subscripsimus et sigilli nostri impressione muniri fecimus. Datum in aedibus pastoralibus Balensibus die 27 septembris anno Dominicae incarnationis 1654


Loco sigilli

Eratque signatum : F. Sevatius abbas Averbodiensis

Haec copia collata cum originali concordat de verbo ad verbum

Qoud attestor F. Ioannes van Tilborgh

Pastor in Balen




Bijlage 2

1686. Johannes de Rover vermeld de overbrenging van relieken van Balen naar Milligem.

C. DE SMEDT, Dies tertia novembris. De Sancta Odrada, 1894, p. 61, nr. 17.

Lib. Dilleni, p. 37.


Denique ex maxilla servata in vico Balensi fragmenta nonnulla data sunt ecclesiae Milligemensi, quod rursus nos docuit pius ille sanctae virginis cultor Ioannes de Rover his verbis :

‘Ut animi mei votis satisfacerem, tandem diva providentia, feria sexta 7a septembris 1686, elapsi scilicet anni, calcavi solum a saeculis iam benedictum tantopere, puto ecclesiam vestram de Milligem. Ubi oblato ad aras sacras in honorem Deiparae et almae virginis Odradae coram respective filio et sponso, repperi tria fragmenta eiusdem mandibulae Balensis, eaque ab eadem inferiori parte, de qua in Macharen habemus, de post abscissa; [quae] eodem forte anno, adeoque a R.do D.no Ioanne van Tilborgh, acceperit amplissimus D.nus officialis Guilielmus Lauwen, pastor ecclesiae de Milligem’.


Jaak Jansen

Vaartstraat 12

2490 Balen

tel 014/ 81.17.77



Turnhout, 3 oktober 2007


Door Jaak Jansen, Vaartstraat 12, 2490 Balen werd volgend werk ontleend in het Stadsarchief van Turnhout:


J. COENE, Het leven van de H. Maghet Odrada Gheviert wordende den 3. November patronersse tot Millegen ghelegen tusschen de Vrijheidt van Gheel en Moll. Beschreven in ‘t Latijn door den Eerw. Heere Joannes Gilemannus Canonick Regulier, ende Supprior van het Roy-Clooster buyten Brussel, in het tweede Deel van sijnen Hargyologus van Brabant in ‘t Jaar 1304. Op gesocht ende in ‘t Frans ghetranslateert door den Eerw. Heere Joannes de Rover Pastoor tot Macharen in ‘t Jaer 1682. Ende om ‘t selve beter bekend te maecken aen de devote Gheloovighe van de om ligghende Quaertieren door den Druck, ter oorsaecke vande oude ghevonden Fonteyne ende haer crachtigh water in ‘t Jaer 1686. In Rijmdicht ghestelt door Judocus Coene Canonick van Gheel in ‘Jaer 1688. Verciert met schoone Plaeten uytbeldende het leven en de deughden vande Heylighe Odrada rustende tot Millegem. ‘tAntwerpen Bij Gonzael van Heylen, op d’Oude Coremert in den witten Engel, 1688, Antwerpen, 1688; met prenten van Gonzael van Heylen.


De heemkringen van Balen en Mol hebben een studiegroep opgericht in verband met de verering van de H. Odrada te Balen en te Milligem. Door Geelse kanunnik Coene werd er in 1688 een korte, berijmde vita uitgegeven van de heilige. Hierin komen in de eerste uitgave enkele houtsneden voor die het verhaal toelichten. Aangezien deze eerste publicatie eerder zeldzaam is en ook deze voorstellingen van de heilige niet veel voorkomen, zou de studiegroep deze publicatie opnieuw willen uitgeven.


De publicatie wordt voor … weken ter beschikking gesteld.


Harry De Kok


Jaak Jansen


  1. Acta Sanctorum, Dies tertia Novembris. De Sancta Odrada, Commentaar door C. DE SMEDT, 2, Brussel, 1894, p. 57-69; een diepgaande studie over de vita werd uitgevoerd door ANNEMARIE SPEETJES, De Vita Odrade: het kapittel van Alem en de verering voor de heilige Odrada (1100-1400), met een kritische studie van de vita, doctoraatsproefschrift Vakgroep Geschiedenis Universiteit Groningen, 1999. De auteur publiceerde de oorspronkelijke tekst van de vita en het officium; van de in het latijn geschreven vita gaf zij een nederlandse vertaling.
  2. Een radiocarboondatering van de reliek van de H. Odrada, uitgevoerd door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel, stelde vast dat de reliek van Sint-Odrada behoorde bij een persoon die in de achtste eeuw moet hebben geleefd.
  3. Het schilderij werd tijdelijk bewaard in de Sint-Thomaskapel te Schoor. In 1830 werd het daar reeds vermeld door de Balense pastoor J. Bols. Het werd daar gevonden door F. Donnet en F. Van Leemputte in 1910 toen zij hun inventaris van de kerken maakten; ook A. Geboers en F. Van Olmen hebben het schilderij in de kapel gezien. Later werd het terecht naar de Sint-Andrieskerk terug overgebracht.
  4. Ik dank de medewerkers van de Heemkundige Kring van Balen voor hun opzoekwerk.
  5. Gemeentelijk Archief Mol, PR nr.1: 1588 Odrada Meermans filia Caroly Meersmans et Dimpna Vrancx
  6. S. HEURCKMANS, Duizend jaar Millegem, Millegem, 1986, p. 82.
  7. Deze reliektombe is nog in de kerk van Macharen aanwezig, mogelijk was ze bestemd voor de door De Rover opgerichte kapel. Deze kapel bestaat nu niet meer.
  8. Het reliekosculatorium is nog aanwezig in de parochiekerk van Macharen.
  9. Op het schilderij van 1654 in Balen draagt de H. Odrada ook geen lindentak maar wel een palmtak.
  10. J. COENE, Het leven van de H. Maghet Odrada Gheviert wordende den 3. November patronersse tot Millegen ghelegen tusschen de Vrijheidt van Gheel en Moll. Beschreven in ‘t Latijn door den Eerw. Heere Joannes Gilemannus Canonick Regulier, ende Supprior van het Roy-Clooster buyten Brussel, in het tweede Deel van sijnen Hargyologus van Brabant in ‘t Jaar 1304. Op gesocht ende in ‘t Frans ghetranslateert door den Eerw. Heere Joannes de Rover Pastoor tot Macharen in ‘t Jaer 1682. Ende om ‘t selve beter bekend te maecken aen de devote Gheloovighe van de om ligghende Quaertieren door den Druck, ter oorsaecke vande oude ghevonden Fonteyne ende haer crachtigh water in ‘t Jaer 1686. In Rijmdicht ghestelt door Judocus Coene Canonick van Gheel in ‘Jaer 1688. Verciert met schoone Plaeten uytbeldende het leven en de deughden vande Heylighe Odrada rustende tot Millegem. ‘tAntwerpen Bij Gonzael van Heylen, op d’Oude Coremert in den witten Engel, 1688, Antwerpen, 1688; met prenten van Gonzael van Heylen. J. COENE, Het leven van de H. Maegd Odrada geviert wordende den derde November. Patroonesse tot Milligem gelegen tusschen de Vrijheyd van Gheel en Moll. Beschreven in ‘t Latijn door den Eerw. Heere Joannes Gilemanus, Canonick Regulier en Supprior van het Roy-Klooster uyten Brussel in het tweede deel van zijn Hargyologue van Brabant in het jaer 1304. Opgezogt en in ‘t Vlaemsch getranslateert door den Eerw. Heere Joannes de Rover, Pastoor tot Macharen in ‘t Jaer 1682, bij terugvinden van den fontein in ‘t jaer 1686, op rymdigt gestlelt door Judocus Coene, canonink van Gheel in ‘t jaer 1688, herdruk te Antwerpen bij Jacob Mesens, 1689.
  11. Een radiocarboondatering werd door Mark Van Strydock van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel uitgevoerd op het kaaksbeen te Balen: het kaaksbeen behoort bij een persoon die leefde tussen 660 en 780.