Over Sint-Odrada te Balen en te Millegem: verschil tussen versies

Uit Kunsterfgoed
Ga naar: navigatie, zoeken
Regel 19: Regel 19:
  
  
[[Bestand:x000960.jpeg|200px|thumb|right|schilderij, H. odrada, copyright KIK-IRPA]]
+
[[Bestand:x000960.jpeg|miniatuur|omkaderd|right|schilderij, H. odrada, copyright KIK-IRPA]]
  
  

Versie van 17 nov 2016 om 20:52

Over Sint-Odrada te Balen en te Millegem


Jaak Jansen


Achtste eeuw: Wanneer leefde de H. Odrada?


Tientallen jaren werd er reeds gediscutieerd over de tijdsperiode waarin Odrada zou geleefd hebben. Hierbij vertrok men vooral van de uitleg die men gaf aan het verhaal van de vita, het levensverhaal zoals het werd geschreven in het jaar 1304 door een anonieme geestelijke van de Sint-Trudo-abdij te Sint-Truiden. Leefde Odrada nu in de achtste eeuw, in de Merovingische tijd? Of leefde ze in de dertiende eeuw?

De voorstanders van de achtste eeuw vonden argumenten in de Merovingische aard van het verhaal van de vita. Toen Odrada een paard ging zoeken om ook naar Millegem te rijden kwam een horde wilde paarden tegemoet. Hieruit werd besloten dat de vader van Odrada een plaatselijke heer was die paarden kweekte voor het leger van de Merovingische koningen. Een ander element verwees naar gebruiken van Merovingische aard zoals de bijzondere gewoonte waarbij Merovingische edelvrouwen niet huwden en een hoger moreel leven zouden nastreven. Ook de verwijzing naar een bron in Millegem zou volgens sommige mediëvisten verwijzen naar een doopput in deze localiteit, een verwijzing naar de Merovingische wijze van dopen door onderdompeling in water.

De non-believers gingen hun argumenten halen in de historische elementen van het levensverhaal. Op de begraafplaats van Odrada werd volgens de vita door Otto van Duras een kerk gebouwd die tot een bedevaartkerk zou uitgroeien; deze Otto zou geleefd hebben in de Hoge Middeleeuwen. In de geschiedenis was er een Otto I bekend die leefde in de elfde eeuw; zijn nazaat Otto II leefde in de dertiende eeuw. Otto II zou de mogelijke bouwer geweest zijn van de kerk te Alem; voor anderen was het dan weer Otto I. Deze beweringen lokten bij believers-Balenaars Geboers en Van Olmen de opmerking uit dat er dan toch meer uitleg zou gestaan hebben in de vita van 1304; gebeurtenissen die zo kortbij gebeurd waren, konden nog niet vergeten geweest zijn.

Een ultiem stadium in de probleemstelling is dan natuurlijk dan dat sommigen zich afvragen of Odrada wel ooit bestaan heeft en of het levensverhaal van de pater van Sint-Truiden niet puur verzinsel is. Wij willen geen enkele optie uitsluiten. Er zijn inderdaad weinig reële gegevens, die het bestaan van Odrada in Balen, Millegem of Alem bevestigen. Deze vorm van twijfel en redenering is een gretig aangewende rationele oefening die er tegenwoordig ingaat als koekebrood, het besluit staat reeds op voorhand vast. Zeker in sommige middens, die alles wat religieus is voor onnozel en naïef willen laten doorgaan op basis van de verworvenheden (?) van de Franse Revolutie.

Gelukkig kwam de wetenschap ons hier enigszins ter hulp toen Mark Van Strydonk van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (Brussel) aantoonde met wetenschappelijke methodes aantoonde dat het kaaksbeen van Balen behoorde bij een persoon die in de achtste eeuw had geleefd. Hij gebruikte hierbij de methode van de radiocarboondatering. Dit was een belangrijk onderzoek dat aantoonde dat de eigenaar van het kaaksbeen van Balen een vrouw was die leefde in de achtste eeuw. Zij had een ouderdom van tussen de twintig en de veertig jaar.


schilderij, H. odrada, copyright KIK-IRPA


1654 De reliek van Sint-Odrada komt aan te Balen


Toen hij uit zijn koets stapte, greep hij met de rechterhand naar zijn pijnlijke rugspieren. Het was toch een heel eindje van Averbode naar Balen. Op den duur begonnen de putten in de weg toch hun sporen na te laten. Gelukkig was de reis relatief veilig zodat hij met een gerust gemoed aan zijn toespraak had zitten denken in de Sint-Andrieskerk. Tussendoor bekommerde hij zich over de dappere norbertijnen die te paard naar Italië en Rome trokken om zich verder te bekwamen in theologie of filosofie aan de universiteit van Latheranen.

Abt Servaas stapte uit aan de nieuwe pastorie te Balen; hij werd verwelkomd door pastoor-witheer Jan Van Tilburg. Onmiddellijk droeg hij het kostbare pakket binnen waarop de Balenaren zaten te wachten. Sinds kort was immers een kostbare reliek in de handen van de abdij gekomen. In Noord-Brabant was het niet meer veilig voor de katholieken. Sinds de ophanging van twee norbertijnen in 1572 te Den Briel was de orde bijzonder alert en werd de toestand op de voet gevolgd. Zowel Averbode als Tongerlo en Postel hadden er immers talrijke bezittingen en begevingsrechten. Parochies werden afgeschaft. Gewijde vaten, heiligen en relieken

µ werden geprofaneerd door de Nederlandse Geuzen. Zo was de abt in het bezit gekomen van een relikwie van de H. Odrada. De pastoor van Hilvarenbeek voelde zich bedreigd en zocht er een veilige bewaarplaats voor in de Spaanse Nederlanden in de abdij van Averbode. Steunend op de vita van 1304 besloot abt Servaas om de relikwie over te brengen naar de geboorteplaats van de Kempense heilige te Balen-Scheps, ”Scapis in Campinia”.

Voor pastoor Van Tilburg was dit een bijzonder aanbod. Niet alleen had een reliek een bijzondere religieuze waarde voor verering, devotie en aanzien; het ging dan nog om een heilige uit eigen streek, geboren in Balen, stel u voor. Hij liet onmiddellijk een schilderij bestellen waarop het leven van de Balense heilige enigszins aangepast werd voorgesteld. Zoals beschreven in de vita: een heilige van hoge komaf, gezeten op een getemd wit paard, vlakbij een kasteel en de Grote Neet met zijn watermolen. In de hand hield de heilige maagd een palmtak. De aanwezigheid van zo’n invloedrijke reliek zou grote indruk maken op de dorpsbewoners en haar naam zou van dan af menigvuldig voorkomen in de geboorteregisters. De eersten waren Maria Odrada Beliën (1657) en Odrada Luyckx (1657).

In 1654 schonk abt Servaas een kaaksbeen van de H. Odrada aan de Sint-Andrieskerk te Balen. Volgens specialisten die het in 2006 onderzochten, behoorde het toe aan een jonge vrouw van tussen de 20 en de 40 jaar. Er waren geen tanden meer aanwezig; alleen de wijsheidskiezen bleven nog bewaard. Oorspronkelijk moeten alle tanden er wel geweest zijn bij het overlijden aangezien de tandholtes nog allen zichtbaar zijn. Wanneer men tijdens het leven een tand verliest, klappen de tandholtes dicht. De tanden zijn later uitgevallen na de begraving.

Aanvankelijk zat de reliek in een houten kistje. Zo was ze overgekomen vanuit Hilvarenbeek. Het kaaksbeen was hier de tweede reliek van de H. Odrada. De eerste was om een of andere reden verloren gegaan. Die eerste reliek werd rondgedragen in een koffertje. Toen de eerste verloren ging werd alleen het koffertje in de processie rondgedragen. Later, toen de tweede reliek door de bisschop van ’s Hertogenbosch werd geschonken, was het koffertje opnieuw de rustplaats voor de tweede reliek: het kaaksbeen. Is het kaaksbeen samen met het koffertje in Balen overhandigd door de abt? Het is mogelijk.



Op zoek naar de bron in 1686


Vol van argwaan hadden ze goeiendag gezegd tegen den doorgeschoten, magere Hollander. De inwoners van Millegem waren er niet gerust in. Maar ja, hij had pastoor Lauwens aan zijne kant en dan kunt ge niet veel opmerkingen maken. Er werd gefluisterd dat hij van Macharen kwam, een dorpke nabij Alem boven ‘s Hertogenbosch. Daarbij was hij gene lomperik want hij zou de vita van Odrada overgezet hebben van het latijn naar het Nederlands. In de tekst werd ook Millegem vermeld. Nu kwam hij uittesten of hij wel goed vertaald had en of hij nog feiten uit de vita kon vaststellen in Millegem. Hij had gelezen dat Odrada en haar familie naar het feest van de kerkwijding kwamen en dat kerkske was toen nog te zien in de parochie, dat veronderstellen wij toch. In Millegem zelf werd verteld dat de oude lindeboom in het dorp geplant was door Odrada; die kwam voort van het wisje dat ze in Balen had geplukt om het paard te mennen. Die boom stond er; daar kon je niet naast kijken. Maar dan kwam het spel op de wagen. In de vita stond dat Odrada een bron deed ontspringen bij een oude stronk; ze zat in de kerk en kreeg opeens verschrikkelijken dorst; ze ging naar buiten en daar gebeurde het. Nu wilde die Hollander, Jacob De Roover was zijn naam, op zoek gaan naar die bron. Hij liet tonnen Kempense zandgrond verplaatsen. Dagen en dagen liet hij graven en karren aanrukken. Volgens Judocus Coene vond De Roover de bron in 1686.

Slimme mannen beweren dat er ooit misschien een doopput moet geweest zijn in Milligen in de Merovingische tijd. Toen werd er nog gedoopt door onderdompeling. Ze groeven een put van een meter of onderhalve meter; deze put werd volledig met water gevuld en de dopeling werd hierin volledig ondergedompeld om het sacrament te ontvangen. Ook over het putteke achter het Scheps kapelleke in Balen werd hetzelfde gezegd. Deze laatste bewering is volledig uit de lucht gegrepen. Die put werd maar gemaakt toen het kapelleke werd gebouwd in het begin van de twintigste eeuw. Dit belette niet dat het altijd aanwezige water door de Balenaren werd gebruikt tegen oogziekten. De nabije Grote Neet zorgde ervoor dat de put nooit droog kwam te staan. In Millegem is het minder duidelijk of er ooit een natuurlijke bron zou geweest zijn, hiervoor zou de geologische toestand wat beter moeten onderzocht worden. In de vita staat de bron wel vermeld, al moet gezegd worden dat de schrijver uit Sint-Truiden zijn inspiratiebron haalde in Alem, in de verhalen en geschriften ter plaatse, en ook in de muurschilderingen die daar aanwezig waren. Kannunik Judocus Coene vermeldde echter dat De Roover de bron zou gevonden hebben toen hij zijn werkzaamheden uitvoerde in 1686; het was één van de aanleidingen om zijn rijmdicht uit te geven. Judocus Coene was de pastoor van het nabijgelegen Geel-Bel.


J. Coene p. 31

Wanneer tot Milligen ghevonden is de sours

Van die Fonteyn die daer neemt van de Kerke den cours

Meer een mans lenghde diep was dees Fonteyn te vinden

Dit eertijdts door het sant bedeckt was vanden winden

Soo dat het water niet en springht boven de aert

Maer blijft in een en put daer op de plaets bewaert …


Ook de gebroeders Dillen wilden in de negentiende eeuw hierover het fijne weten. Een waterbron moest er toch geweest zijn vermits er in Millegem een Waterstraat bestond die richting Geel liep. In 1854 schreef norbertijn Jan Dillen een brief aan zijn broer Petrus Dillen, onderpastoor te Mol. Hierin stelde Jan de vraag naar de echtheid van de bron die in de vita werd vermeld. Petrus antwoordde in het latijn. Of de bron tot op vandaag bestaat? Het antwoord is neen, er is geen spoor van te vinden. Is ze er soms vroeger geweest? De kans is klein. De kerk van Millegem staat op een zandige heuvel. Een beetje lager zuidwaarts is er een put, met mensenhanden gegraven op de plaats waar men zegt dat de bron zou gevloeid hebben. Drie straten komen hier op uit: een eerste richting Kasterlee (Zandstraat genoemd), een tweede richting Mol en een derde richting Geel (Waterstraat genoemd). Deze laatste benaming schijnt zonder veel betekenis te zijn. Het water schijnt onmiddellijk te verdwijnen in de bodem.



Het beeld van 1686


Johannes De Roover was een overtuigd Odradavereerder. In 1686 was hij op zoek naar de bron van Sint-Odrada. Hij was dan ook heel enthousiast toen er in hetzelfde jaar vanuit Balen enkele stukjes van kaaksbeen overgebracht werden naar Millegem. Hij wenste de kerk van Millegem geluk met deze kostbare schat van drie partikels die door de Balense pastoor Van Tilburg geschonken werden. De Roover verwees naar een zelfde gebeurtenis in 1663 toen Van Tilburgh enkele partikels schonk aan Macharen. Dit gebeurde op vraag van de Macharense pastoor Bedix die onderpastoor was in Balen toen het kaaksbeen werd verworven in de Sint-Andrieskerk.

In Millegem waren ze bijzonder blij toen pastoor Lauwers op 6 september 1686 de relieken mocht in ontvangst nemen. Voortaan zou de kerk toegewijd zijn aan O.-L.-Vrouw en ook de H. Odrada. Bij die gelegenheid werd er ook een beeld (hoogte 77 cm) gemaakt voor de kerk; de verering kon tot volle ontplooiing komen.

Waar het beeld besteld werd, weten we niet. Sint-Odrada werd rechtstaande voorgesteld, met het paard liggend op de bodem aan haar linkerzijde. Zij werd voorgesteld als een adellijke dame. Zij draagt een kleed, een korter opperkleed met franjes aan de rand, een borststuk met lobben onderaan en een horizontale band in het midden; verder een lange schoudermantel, dichtgehouden met een borstspeld; op het hoofd een diadeem en een hoofdsluier die neerhangt op de rechterschouder en linkerschouder, verbonden in de borstspeld. Om de hals is er een parelsnoer. De handen zijn vrij en afzonderlijk; zij schuiven in de gaten van de mouwen. Met de linkerhand houdt zij de teugels van het paard dat de leidsels en een breidel draagt. Het laatbarokke beeld werd overschilderd en kreeg een vernieuwd voetstuk.

Millegem zou de bedevaartplaats bij uitstek worden voor de verering van de H. Odrada. Ongetwijfeld zullen de gebeurtenissen op het einde van de zeventiende eeuw er de basis voor leggen.


Een berijmd levensverhaal in het nederlands (1688)


In de buurt van Millegem woonde pastoor-kanunnik Judocus Coene. Van 1684 tot 1691 woonde hij in de pastorie van Geel-Bel. De parochie werd bediend door de kapittelheren van Sint-Dimpna van Geel. Zo’n kapittel was een soort klooster, verbonden aan de Sint-Dimpnakerk, gesticht door de adellijke familie de Merode. Coene was kanunnik van 1659 tot 1697. Tijdelijk was hij rentmeester van het kapittel. In 1682 was hij te Geel aanwezig bij het onderzoek van de relieken van de H. Dimpna. Coene werd vermeld in het verslag.

Bel en Millegem behoorden beide tot de heerlijkheid van Geel en hadden een apart statuut. Ze stonden niet op de lijst van de 11 heertgangen en hadden dus geen vertegenwoordigers in het Geelse gemeentebestuur. Beide gehuchten hadden hun eigen beheer.

Pastoor Coene voelde zich wat afgezonderd op de grens met Mol. In Bel stonden enkele tientallen huizen. In Millegem stonden er minder als tien. Daar werkte hij samen met een collega pastoor Lauwen. Hij dacht erover na om meer leven te krijgen in deze afgelegen hoek. Hij was goed op de hoogte van de gebeurtenissen in de Kempen en in Millegem in het bijzonder. Reeds langer was bekend dat Balen en Millegem een belandrijke rol speelden in de vita van Odrada. Hij was dan ook tevreden dat een stukje van het kaaksbeen van Sint-Odrada in 1686 werd overgebracht naar Millegem. Ook de belangstelling vanuit Alem en Macharen was hem niet ontgaan. In 1686 was de Macharense pastoor Joannes De Rover te Millegem op zoek gegaan naar de bron van Sint-Odrada. Dezelfde De Rover had de vita van het latijn naar het Frans (?) vertaald. Nu zou Coene ook zijn deel doen en het levensverhaal in het nederlands toegankelijk maken “aen de devote Gheloovighe vande omligghende Quaertieren”. Het werd een rijmdicht met 24 hoofdstukken. Gedrukt in Antwerpen en aangevuld met drie houtsneden van de drukker, waardoor het verhaal werd in beeld gebracht.

Coene nam ook het verhaal van de lindeboom op in zijn rijmdicht. De eeuwenoude boom stond in het centrum van Millegem. Hier werd onder vergaderd; hier werd recht gesproken; er werden verhalen onder verteld. In de Germaanse gebieden was de lindeboom geliefd als dorpsboom, gewijd aan de godin Freya; de boom zou de bliksem afweren en gold als teken van jurisdictie. Aan de lindebloemen werden verscheidene geneeskundige krachten toebedeeld. Het is dan ook niet te verwonderen dat er een verband gezocht werd tussen deze bijzondere boom en het levensverhaal van de H. Odrada. De lindeboom zou ontstaan zijn, nadat Odrada in de bodem een twijg stak, waarmee zij het paard gemend had. De symbolische betekenis van de boom werd hierdoor nog vergroot en geïntegreerd in de plaatselijke geschiedenis.

De inwoners van Millegem zouden verder grote zorg dragen voor deze stille getuige. Toen de boom werd omgedaan in het begin van de achttiende eeuw, werd een gedeelte van het hout gespaard om er een kruis mee te maken. Een stuk van de stam werd ook bewaard als een relikwie. In 1903 plaatste pastoor Luyten, van Millegem, de houtblok onder de altaartafel van het hoofdaltaar. Thans wordt deze houtblok bewaard in de Kamer voor Heemkunde te Mol.



De brief van 1837


Met gefronst voorhoofd maar bedachtzaam legde de Balense pastoor Bols de brief van het bisdom op zijn bureautafel. Het gebeurde niet alle dagen dat aartsbisschop Sterckx een schrijven tot hem richtte. De tekst was, zoals gebruikelijk, in het latijn opgesteld; zijn antwoord zou in dezelfde taal zijn. De kardinaal liet navraag doen naar de plaatselijke heiligenverering. Hij wilde weten of er relieken waren en hoe ze werden bewaard en wanneer ze werden vereerd. Hij wilde weten of er ter plaatse afbeeldingen waren en tot slot vroeg hij of er geschriften of bewijzen waren die de echtheid van de verering konden staven. De brief kwam toe op 28 december 1837.

Pastoor J.C. Bols schreef een uitgebreid antwoord, deed een degelijk onderzoek en ging links en rechts navraag doen om zijn beweringen te staven. Hij was tevreden om te kunnen melden dat de relikwie van Sint-Odrada in de beste omstandigheden bewaard werd. Er was nog maar pas een nieuwe verzilverde houder gemaakt. Daarvoor was het kaaksbeen in een simpel, houten kistje bewaard. Voor de vereerders was er een volle aflaat voorzien die in de achttiende eeuw reeds was toegekend. In de kerk waren verscheidene afbeeldingen van de heilige aanwezig. Hij zocht uitvoerig naar de plaatsen in de literatuur waar Odrada werd vermeld maar het meeste indruk wilde hij maken met de bewijzen die in Balen nog aanwezig waren voor het bestaan van de heilige. Sinds onheuglijke tijden werden er kinderen gedoopt met Odrada als patroon, dat kon hij bewijzen met de parochiële doopregisters. Meer materieel bewijs zag hij in de Balense gewoonte om bij de bouw van een nieuw huis ook een steen van het kasteel van Sint-Odrada in te metsen. Wat we ons hierbij in de éénentwintigste eeuw moeten voorstellen is niet zo duidelijk. We vermoeden dat het hier om de bouwresten gaat van een pastorie die de witheren van Averbode hadden gebouwd tijdens hun vroegste aanwezigheid in Scheps.

Verder verwees de pastoor naar de levendige devotie en verering tot de heilige. Vooral in de bedevaarten naar Millegem werden ze verduidelijkt. Zeker bij grote droogte vroeg men om hulp bij Sint-Odrada. Bij extreme droogte werden zelfs bijzondere initiatieven genomen, zoals beschreven in volgend hoofstuk.

Op 8 januari 1838 verstuurde pastoor Bols zijn antwoord naar Mechelen. Een soortgelijke procedure moet er zich in Millegem hebben afgespeeld.




1893 De kurkdroge zomer


Burgemeester Dierckx van Balen stond in de zomer van 1893 te blinken voor de spiegel. Hij had zijn beste pak aangedaan en zijn tricolore sjerp om zijn buik gebonden. De boeren waren komen klagen en zagen, de stenen uit de grond: het graan verdroogde in de aren, de aardappelen wilden niet dikken en de grasweiden stonden ros; de koeien gaven weinig melk en de boter had een slechte smaak. Al zeven weken was er geen drup regen gevallen. Ook in zijn eigen tuin hingen de pruimen erbij als vodden en de appels vielen af voor ze rijp waren. Honderden mensen waren al naar Millegem getrokken en hadden de H. Odrada om regen gesmeekt. Tweemaal was een processie naar ginds op bedevaart getrokken maar het bleef droog, droog, kurkdroog. In geen jaren was het zo droog geweest.

Nu werd een uiterste middel ingezet om de hemel te bewegen en de oogst te redden. Er moest absoluut regen komen. Daarom trok gans de gemeente met een smeekbede naar Millegem, het gemeentebestuur en de pastoor op kop; het gemeentepersoneel ging mee en elke vereniging met een vlag werd ingeschakeld. Met honderden vertrokken ze ‘s morgens vroeg. Onderweg sloten nog talrijke mensen aan bij de bedevaart. Er werd gebeden en gezongen. Ze waren rotsvast overtuigd dat Odrada voor regen zou zorgen; sommigen hadden zelfs een paraplu meegenomen.

Op de grens van Balen en Mol werd de stoet opgewacht door de deken van Mol; ze trokken verder tot op de Markt van Mol. Daar werd een religieuze plechtigheid gehouden. Dan ging het verder naar Milligen waar alle hoop op Odrada was gericht. Ze was in Scheps geboren en kreeg een bedevaartplaats in de Molse parochie. In Scheps was er wel het wonder met het wilde paard gebeurd ; in Millegem waren de wonderbare gebeurtenissen talrijker: daar deed zij een bron ontspringen, daar plantte zij een lindenboom die eeuwenoud zou worden, daar werd ze gegrepen door een grote dorst naar heiligheid. De pastoor van Balen droeg in Millegem de mis op en bad de litanie van de H. Odrada. Daarna vertrok de stoet terug naar Balen in de hoop dat hun smeekbede werd verhoord of dat sommigen hun paraplu konden gebruiken.

De droogte bleef echter aanhouden zodat men naar een uiterste middel diende te grijpen. Geloofwaardige mensen verzekerden dat het meer dan honderd jaar geleden was dat men naar deze uitkomst diende te grijpen, dat was nog voor dat de Fransen waren binnengevallen na de revolutie van 1789. De parochie van Millegem besloot om een bedevaart naar Balen in te richten. Zo moest Odrada toch te bewegen zijn.

Om vijf uur ‘smorgens stonden bij de kapelkerk reeds honderden mensen te wachten op het vertrek. Op de Markt van Mol werden zij door honderden mensen opgewacht. Daar werd de benedictie gegeven en vertrok men richting Balen, biddend en ingetogen. Aan de overweg van de trein stonden de Balenaren te wachten met hun schoon, nieuw beeld van de H. Odrada. Duizenden mensen trokken naar de Sint-Andrieskerk. Daar werd de mis opgedragen en de relieken van Odrada vereerd. Daarna vertrok de stoet terug naar Mol waar hij met het luiden van de klokken werd verwelkomd. Rond half negen waren ze terug ter plekke. Of het kort daarop geregend heeft, werd niet vermeld in het weekblad. De hoop en het geloof waren er alleszins.