Over wringers, tegenwringers en afgewrongen wringers

Uit Kunsterfgoed
Ga naar: navigatie, zoeken

Over wringers, tegenwringers en afgewrongen wringers


door Jaak Jansen




Wanneer een cafébezoeker in Balen het laatste woord wil hebben, besluit hij zijn discussie met de retorische vraag of men weet hoeveel partijen er van alle eeuwen bestaan hebben in de gemeente. Hij bevestigt dan zijn retorische vraag met de bovenstaande uitspraak die door niemand tegengesproken wordt. Er moeten in het verleden toch herhaaldelijk tekens zijn geleverd die hiervan het ontegensprekelijk bewijs zijn. Het loonde de moeite om hierover wat opzoekwerk te verrichten. Zijn de Balenaren moeilijke mensen geweest? Waren het dwarsliggers? Laten wij even op zoek gaan. Wij doorlopen hierbij de meer dan honderd afschriften die Balenaar Stanislas Joris maakte en die dienstig waren voor de geschiedenis van gemeente. Hij was archivaris in de abdij van Averbode en had in het bijzonder oog voor elk document waarin Balen aan bod kwam. Ook maakte hij copieën van een aantal beslissingen die werden genomen door de schepenen van de voogdij Mol-Balen-Dessel. Wij geven telkens de verwijzingen naar de afschriften; de Balense heemkring bezit copies van deze afschriften.



Een merkwaardige overdracht van 1326 ( St. Joris nr. 6)


Om het ontstaan van eventuele problemen beter te kunnen begrijpen, hadden wij kunnen vertrekken van een of andere reglement of ordonnantie die in de vrijheid van Mol werd uitgevaardigd. Hieruit zou blijken hoe moeilijk het dagelijks besturen was in de drie gemeenten van de voogdij Mol, Balen en Dessel. Het onderhoud van de wegenissen met de wederzijdse verplichtingen van overheid en privépersonen, zou een mooi voorbeeld geweest zijn. We verkozen echter als aanvang een tekst te nemen van 1326, waarin de overdracht van Gerheide aan de abdij van Averbode werd geregeld met veel kleine letterkens en afspraken die wel eens uit de hand hadden kunnen lopen.

Op 4 november 1326 werd er tussen twee partijen een eigenaardig akkoord afgesloten in aanwezigheid van een notaris. Het werd afgesloten tussen enerzijds de abt Johannes Beckers en de religieuzen van Averbode in het bisdom Luik en anderzijds Willelmus genaamd Zoersbroec, met zijn echtgenote Margaretha en hun kinderen. De voormelde Willelmus met vrouw en kinderen gaf aan de abdij in alle vrijheid en onherroepelijkheid al zijn immobiele goederen, zoals daar zijn velden, weiden en akkers, hun huizen en bijhorigheden, gelegen in Gerheide (“Terheijden”) in Balen. Daarbij hoorde alles wat er afhing van deze hoven, wat er bewoog en wat er op die plaatsen gelegen was; hoe het ook werd genoemd; uitzondering was echter de ene woning die ooit toebehoorde aan Joannes genaamd Vandenstoere van Balen, alsook een haardstede van Willelmus zelf waaraan hij gehecht was. Eén van zijn wettige dochters was geïnteresseerd in dit hof of haardstede, waar ze werd geboren en waar ze geleefd had; dit vermelde stuk land omvatte de helft van het vermogen of toch ongeveer; de dochter wilde het voor zichzelf en haar eigen familie voorbehouden.

De voormelde Willelmus beloofde, in aanwezigheid van de notaris en ten overstaan van de abt en de religieusen van Averbode dat hij deze goederen aan Averbode tot erfenis zou geven en afstaan, zodat zij in hun eigen onkosten zouden kunnen voorzien bij het onderhoud van deze goederen, ook in de toekomst. Hierbij golden de volgende normen en voorwaarden voor de abt en de abdij zoals hoger vermeld, en anderzijds Wilhelmus en zijn wettige echtgenote:

1. Zolang de vermelde echtgenoten zouden leven, zouden de kloosterlingen hen regelmatig acht abdijbroden leveren. Wanneer de echtgenote zou sterven, zouden er vier abdijbroden worden geleverd; verder zouden er dan regelmatig vier broden geleverd worden aan de dienstknaap die de heer diende, als hij er een had. Indien Willelmus vroegtijdig stierf, zou de echtgenote Margaretha eveneens vier abdijbroden ter beschikking krijgen.

2.Daarbij zouden regelmatig één gueltam (Gueltam= twee potten, of vier pinten) abdijbier ter beschikking gesteld worden, in wederzijdse afspraak tussen de echtelingen en het klooster

3. Daarbij aan de echtgenote één gueltam wijn op de feestdagen

4. Daarbij jaarlijks een varken ter waarde van drie ponden, landelijk niveau; ofwel ter vervanging hiervan drie ponden in speciën

5. Daarbij jaarlijks een halve koe ter waarde van veertig stuivers of zijn geldelijke tegenwaarde

6. Daarbij in de loop van het jaar 100 haringen

7. Daarbij twee halsters vissen (halster= inhoudsmaat), waarvan één van witte kleur, de andere van grijze kleur

8. Daarbij één halster rapenzaad (seminis raporum)

9. Daarbij één halster zout, Diestse maat

10. Daarbij voeder voor twee koeien op het goed van het klooster, waarvan de kloosterlingen ook de vruchten en de voortbrengselen konden genieten; en waarvan zij het gebruik konden nuttigen indien deze koeien op hun erf werden onderhouden

11. Daarbij in de loop van het jaar aan Willelmus zeven grijze armenbroden om de kosten van de reparatie van tunieken, laarzen en hoofddeksels

12. Daarbij aan de hogervermelde echtgenote vier witte armenbroden voor het maken van een tuniek

13. Daarbij jaarlijks voor elk van de vermelde echtgenoten twee paar schoenen

14, Daarbij konden en moesten ze de opdracht geven, indien zij of hun nakomelingen het wilden, om zoden te laten steken tot gebruik voor hun verwarming; te gebruiken door henzelf maar ook door de kloosterlingen; daarbij werd goedgekeurd dat deze zoden door het rijtuig van de kloosterlingen zou worden aangevoerd.

15. Daarbij werd aan de drie dochters van de echtelingen het volgende toegezegd: te weten aan Christine vijf Diestse maten tarwemeel, aan de tweede dochter evenveel, aan de derde dochter vijf Dietse maten, jaarlijks op de gepaste dag; verder werden, er overeenkomsten gesloten over wat er gebeurtde bij het overlijden van één van de dochters.

Dat waren de vijftien voorwaarden die werden afgesproken door abt en convent met de echtelingen. Om het akkoord uit te voeren was er zeken een goede boekhouding nodig, zeker indien ook nog elders meerdere dergelijke overdrachten aan het klooster gebeurden met telkens specifieke vragen en regeltjes. Vergissingen of nalatigheden gaven zeker aanleiding tot discussies en geschillen over de juiste toedracht. Volgens het kaartboek van Averbode beheerde de abdij in Gerheide meer dan 75 hectaren in de tweede helft van de zeventiende eeuw.



Balen onderhandelde over de brandschatting van 1510 ( St. Joris nr. 62)


Op 8 januari van het jaar 1510 was er een delegatie van de Balense bevolking naar Averbode vertrokken om er te spreken met abt Gerardus vander Scaeft. De achtkoppige delegatie bestond uit de schepenen Joannes de Kempe, Joannes Boudens en Arnoldus de Kempe, de kerkmeesters Joannes en Matthias Van den Eijnde, en de inwoners Johannes in ’t Soelvenne, Johannes Ghijsels, Augustinus (Boonen) en Laurentius (Vos). Zij hadden voor de abt drie verzoeken (petitiones):

1. of de abt een glasraam zou willen schenken om in het koor van de nieuwe Sint-Andrieskerk te plaatsen….

2. of hij éénmalig zou willen bijdragen tot de hertogelijke belasting ….

3. of hij hen zou willen steunen bij het aflossen van de onduldbare lasten die de inwoners van Balen werden opgelegd door de Arembergse soldaten uit Roermont (?), die het dorp hadden geteisterd door inwoners gevangen te nemen, door huizen in brand te steken en door het opleggen van een brandschatting. Deze laatste bedroeg 4.000 Rijnse gulden. …

Hierop antwoordde abt Gerardus:

Het eerste verzoek daar stond hij niet weigerachtig tegenover, indien men in de andere verzoeken tot een redelijk akkoord kon komen.

Voor het tweede verzoek verwees hij naar de vermeldingen in de oude schepenbrieven, die ouder waren dan de inwoners van Balen vermoedden; deze brieven toonden duidelijk aan en dit werd door processen van voorgangers bevestigd (zowel in de Brabantse kanselarij als in het Luikse hof waar de uitspraken zorgvuldig werden bewaard) dat hij in niets kon verplicht worden om in de hertogelijke belastingen bij te dragen

Op het derde verzoek antwoordde de abt dat Joannes Scoorpart, zijn pachter van het hof Ter Rijt, gevangen genomen was, tiranniek behandeld en vrijgekomen tegen een grote som geld. Het hof was verlaten en verwaarloosd; vandaar dat de schade voor de abt groot was, groter dan deze van zekere, andere inwoners van Balen.

Wat echter de heffing van de vermelde brandschat betrof, wilde de abt wel bijdragen vanuit de jaarlijkse opbrengsten van twee oogsten, dus herkomstig van de tiende van dit jaar en volgend jaar, te verdelen per hoofd volgens het oordeel van één of twee raadgevers of Antwerpse wethouders tijdens de marktdagen van Sinksen.

De abdij was dus helemaal niet erg vrijgevig en kwam bijna niet tussen tenzij het klooster er zelf mee gemoeid was. Alleen van de jaarlijkse tiende kon wat worden afgepitst. Op 21 april van het jaar 1510 werd er in het hof Ter Rijt hierover een akkoord gesloten. De Balenaren bleven met ontgoocheling achter en zouden het niet vlug vergeten..




De knieval van Jan Dois in 1513 ( St. Joris nr. 72)


Een oud maar mooi voorbeeld van dwarsliggerij dateerde van 1513. De Sint-Andrieskerk was nog maar juist voltooid en er was al een haar in de boter in de relatie tussen schoolmeester-koster Jan Dois en pastoor Aert Van Thienen. De schoolmeester weigerde samen te werken in de gezongen missen; hij zou geld achtergehouden hebben van de diensten die door de pastoor werden verzorgd. Om gerechtigheid te laten geschieden werd beroep gedaan op verscheidene bemiddelaars: op de abt van Averbode Gerard vander Scaeft, op meester Jan Van Loemel, licentiaat in beide rechten en kanunnik van Luik, en op Jan Van Loemel, pastoor van Wezemael. Zij bedisselden de volgende uitspraak.

Jan Dois moest met bloot hoofd en op zijn knieën (knijen) om vergiffenis vragen voor de pastoor, met de volgende woorden: “Ick, Jan, lijde en kenne dat ick grotelijkcke u here Aert, persoen van deser kercken, misdaen hebbe ende dat is mij herttelijke leet, biddende om die passie Gods, dat u gelieven wille mij dat te vergheven, g(b)elovende dat ick u egheene oploope of injurie meer doen en sal, maer in reverantien hebben gelijck men eenen pastoir schuldich is in eeren te hebben….. “. Aldus de aanvang van de bede die werd uitgesproken in aanwezigheid van twee schepen en zes gezworen. Daarbij zou Jan Dois ook de chirurgijn vergoeden die de pastoor verzorgd had. Blijkbaar was er ook een handgemeen geweest met lichamelijke schade. Verder zou de schoolmeester “vore die smertte ende smaet” verder doen wat de abt van Averbode hem zou opleggen.

Ook zou de schoolmeester en zijn opvolgers met de scholieren de pastoor moeten helpen bij het zingen van de mis of de vigiliën van de gefondeerde jaargetijden zonder dat hier een vergoeding tegenover stond. Andere profijten bij gezongen missen zouden wel worden uitgekeerd. Aan de abt zouden de voorwaarden der fundaties worden meegedeeld zodat hier ook meer klaarheid kon gebracht worden over de opdrachten van de pastoor en deze van de schoolmeester-koster.

De overeenkomst besloot met de aansporing dat voortaan de ene partij geen verwijten meer zou sturen naar de andere partij of kwaad (achterclap) zou spreken over de andere; voortaan zou men goeie vrienden blijven. Dit alles moest worden nageleefd op straf van twintig gulden, voor de helft uit te keren aan de heer, voor de helft aan de kerk van Balen. De “voirseide arbitreurs oft minnelike peijsmakers” zouden optreden indien “in voirseide uitsprake enighe twijvel oft duijsterheijt bevonden werde”.

Het was duidelijk dat de pastoor Aert Van Thienen aan het langste eind trok. Toch zou de kwestie de tongen beroerd hebben tot ellenlange discussies. De overeenkomst werd afgesloten in aanwezigheid van de schepenen Lambrecht Neels en Aert Van Gempe, de meier van Scheps Denijs Elen, de gezworenen Jan Gijsels de Wijnne, Jan Guedens, Jan Jannes, en de Balense ingezetenen Matthijs Van den Eijnde, Nelis Lemmens en Hennen Jannes. Zij zouden toezicht houden op de uitvoering van de overeenkomst. Daar waren nog bij aanwezig: Willem Vogels de boekbinder, Thomas Van den Venne, Denijs Zwijnnen en meer anderen als getuigen. Het volk van Balen zal het geweten hebben.



Discussie over de reparatie van de kerk in 1551 ( St. Joris nr. 73)


Op 25 mei 1551 werd er een overeenkomst gesloten tussen het dorp van Balen en de abdij van Averbode. Er werden afspraken gemaakt aangaande de reparatiën aan het kerkgebouw en anderzijds de grote tienden die door de abdij jaarlijks werden opgehaald.

Dit gebeurde op vraag van de inwoners van het dorp die zeer talrijk waren opgekomen: de fabriekmeesters van de kerk van Balen Merck van Olmen en Willem Bouwens, de meesters van de fraterniteit van Onze Lieve Vrouw Jan Willekens en Jan Jans, de proviseurs van de tafel van de H. Geest Gheert Nijs en Vincent Delien, de schepenen in de voogdij van Mol Willem Dries en Peter Heijmans, de gesworenen van het dorp Aert Kemps, Hendrick Willekens, Willem van Coersel, Lenaert Lemmens, Thomas Dillen en Andries Guedens. Zij waren “representerende t’ geheele lichaeme van den voorgenoeme dorpe”. Met goedkeuring van het hof van Luik hadden zij een overeenkomst gesloten met de prelaat en het hele convent van Averbode.

Eerstens heeft de abt en het convent beloofd om aan de fabrieksmeesters van de kerk van Balen jaarlijks met half mei een bedrag van acht rijnsgulden aan 20 stuivers het stuk te betalen. Het convent zou verder geen bijdragen moeten leveren voor het onderhoud of de reparatie van de kerk. Terzelfde tijd werd afgesproken dat indien er zich een calamiteit voordeed (“oft die voors: kercke van Balen eenich ongeluck oft infortune creech van brande oft anderssints”) er andere voorwaarden zouden gelden. Dan zouden de twee partijen opnieuw moeten onderhandelen; zij zullen “staen ende blijven geheel op heure actie”. Blijkbaar werd er een punt van gemaakt dat dit onderscheid moest worden gemaakt tussen calamiteit en anderzijds het jaarlijks onderhoud. Over de hoeveelheid was het moeilijk afspraken te maken omdat de omvang van de reparatie slechts na de calamiteit kon worden ingeschat.

Om hierover “eeuwige memorie ende vasticheijdt” te hebben hadden de dorpelingen de afspraak laten bevestigen en bezegelen door de schepenen van de voogdij van Mol: Boudewijn Luijmoijen, Jan Coonen, Huijbrecht Hoijberghs, Willem Dries en Peter Heijmans van Balen, Jan Huijsmans van Desschele, Lambrecht Smaers van Hulsen.




De kerkeklok van 1596 en de brand van 1598 ( St. Joris nr. 74, 75)


Over de centen werd veel gebakkeleid in de loop der eeuwen. Vooral de jaarlijkse tienden waren een doorn in het oog van de Balenaars; hierbij ging het om gronden die eigendom waren van de abdij en die verhuurd werden aan de Balenaren; jaarlijks werd één tiende van de opbrengst overgeleverd aan de abdij. Het totale bedrag van de tienden liep in de honderden en de vraag was of er niet een groter gedeelte terug naar Balen kon komen. In 1551 had de gemeente nog een akkoord gesloten met de abt en het convent van Averbode. De kerk van Balen zou jaarlijks een bedrag van acht rijnsgulden ontvangen tot onderhoud van de kerk; te betalen half mei van het lopende jaar. Het convent zou verder geen andere onkosten dienen te betalen tenzij “Balen eenich ongeluck oft infortune creech van brande oft anderssints”.

De strijd om het geld bleef steeds actueel. In 1596 gooide Balen het over een andere boeg. Burgemeester Aert Goris en kerkmeester Cosmas Oems werden naar Averbode gestuurd om een gesprek te hebben met prelaat Matthijs Valentijns. Vermits “ die gemeijnte Balen t’segenwoerdich seer qualijck voersien is van geluijt van clocken, hebbende alleen een gescheurde clocke”. Vermits de gemeente een “goede affectie totten dienst Godts” had, wilde Balen één of twee klokken doen gieten en hoopte de gemeente hierbij op de hulp van Averbode, “aengesien hij uuijten dorpe van Balen redelijck begint te profiteren”. Het verzoek viel niet in dovemansoren. Uit de tienden gaf de abt elf mudden twee halster roggen en twaalf carolus gulden om een klok te doen maken. Voorwaarde was dat de gemeente voortaan geen nieuwe aanvraag zou indienen voor een andere klok, tenzij er met deze nieuwe klok iets zou gebeuren, dan zou men opnieuw om subsidies mogen verzoeken. Bij de schriftelijke overeenkomst waren verscheidene Balense “thiendenaren” aanwezig: Willem Merttens, Thomas Hammen en Willem Wreijs, verder kerkmeester Cosmas Ooms en Aert Goris die niet schrijven kon.

De inkt van het akkoord over de klokken was nog niet droog of het ongeluk sloeg genadeloos toe. In 1598 werd een deel van de kerk door brand verwoest; het klooster van Averbode werd ter hulp geroepen. Volgens abt Matthias Valentijns werd er “minnelijcke met malcanderen veraccordeert” en dit gebeurde “om goede vriendschappe te houden ende in gheen processen te treeden”. De abt onderhandelde met kerkmeester Jan Bouwens, de Balense borgemeesters Aert Goris en Hendrik van Gestel, en Norbertus Fabri, de pastoor van de Sint-Andrieskerk.

Afgesproken werd dat de abdij tot reparatie van het hoogkoor en het Lievevrouwekoor al het hout zou leveren, “uijt gratien tot assistentie”; daarbij zou de abdij zorgen dat het hout “vrachtbarig” zou gemaakt worden tegen “Bamis naestcomend” (1 oktober). Ook het schaliebert voor de twee koren zou door de abdij worden geleverd tegen Pasen eerstkomende namelijk: de panlatten. De ingezetenen van Balen zouden hout kunnen ophalen in de bossen van de abdij. Indien zij hierbij door verwaarlozing (negligentie) schade zouden aanbrengen zou het klooster niet meer gehouden zijn om nog verder hout te leveren.

Bovendien zou het klooster 350 gulden in gereed geld geven aan de gemeente en de kerkmeesters van Balen. Deze som was ook bestemd voor het herstel van het schaliedak van de twee koren van de kerk. Verder zou er geen assistentie van het klooster mogen verwacht worden. Indien er teveel hout zou zijn geleverd, meer dan nodig voor de reparatie, dan zal het klooster het teveel mogen verder te nutte maken voor de abdij.

De abt stond erop dat deze afspraken zouden genotuleerd worden “voor de Weth van Mol” zodat de burgemeesters en de kerk zich zouden houden aan het akkoord. De abt ratificeerde het akkoord met zijn eigen handtekening.



Pastoor Brielmans in de kou gezet in 1612 ( St. Joris nr. 76)


Op 15 september 1612 kreeg notaris Willem Weijs de Balense pastoor Bernardus Brielmans op bezoek. Brielmans was religieus van Averbode; hij liet met groot ongenoegen notuleren dat de kerkmeesters en de regeerders van de gemeente Balen van mening waren dat zij niets hoefden bij te dragen in “cost van de dinghen tot den dienst Godts”. De openbare notaris binnen de Vrijheijt van Moll stelde iedereen op de hoogte van deze klacht: de kerkmeesters, de H. Geestmeesters, de gezworenen en de andere regeerders van de gemeente. Hij verzocht hen “of sij hun begeren te verstaen om hem (de pastoor) te furneren ende versien van ornamenten, broot, wijn, kerssen (kaarsen) oft andere specien tot den dienst Godts oft sacrificie der Misse noodich”. De pastoor stelde dat deze bijdragen vroeger wel gebeurden; de gemeente stond hier wel voor in zoals “voortijdts was geschiet”. De gemeente had altijd al voor het onderhoud in gestaan. Indien de gemeente weer zou weigeren wilde de pastoor hiertegen protesteren “expresselijck ende viva voce”, met luide stem.

De kerkmeesters en regeerders namen akte (“resolutie”) van het voormelde protest bij de notaris. Zij ontkenden echter uitdrukkelijk dat zij, zoals werd beweerd, sinds mensenheugenis dergelijke afspraken zouden hebben nageleefd. Zij wilden niet ontkennen dat zij tien tot vijftien jaar geleden, in troebele tijden, de pastoor “simpelijck” hadden voorzien van wijn, brood, kaarsen etc… Dat was toen vooral uit ontzag voor den eerwaarde heer prelaat van het Godshuis van Averbode, die ons voortdurend bedreigde (menacerende) met processen. Daarbij gebruikte hij een vals, niet geautenticeerde copie van een contract, dat door het Hof van Luik zou zijn erkend en daarbij zou het document zijn ondertekend, naar het schijnt, door de gedeputeerde van de gemeente. Vermits zij deze beweringen nooit op papier hadden gezien, waren de afgevaardigden van de gemeente van mening dat zij niet moesten tegemoetkomen aan de wensen van de pastoor.

Hun beweringen werden nog versterkt door het feit dat de prelaat van Averbode de grote tienden trok van het dorp: “die jaerlijckx wel is bedragende in greijn (graan) oft coren over de 330 mudden ende in gelde over de 400 guldens”. Daarbij wilde de abt de kerk tevreden stellen met een bedrag van 8 gulden per jaar. De kerk was nochtans heel arm, zonder tiende, geld of rente; de goede harten die nog toeschikkelijk waren, zouden dit niet blijven doen. Het ongenoegen van de Balenaren was groot; de tegenstelling in de wederzijdse inkomsten van de grote tienden werd dik in de verf gezet. Pastoor Brielmans was de dupe van de historie. Of de kerk werkelijk zo arm was als werd beweerd, valt wel te betwijfelen.

De aanklacht werd genoteerd door Willem Weyts, openbaar notaris binnen de vrijheyt Moll residerende; als getuigen traden op: Andries Coomans, priester en kapelaan te Balen, en Gheraert Scijs, ingezetene van het voormelde dorp.

In september 1613 deed het Hof van Brabant een uitspraak die de Balenaars in het ongelijk stelde. De abt van Averbode kon niet worden verplicht om in te staan voor het onderhoud van de kerk. Ook de toekenning van het bedrag van acht gulden van de tienden kon niet worden gecontesteerd. Indien er onverwachte calamiteiten gebeurden diende de twee partijen te onderhandelen over het recht tot “reparatie ende timmeringhe” van de kerk.


Balen zoekt steun in Leuven 1613 ( St. Joris nr.77)

De Balenaren bleven echter niet bij de pakken zitten in het laatste proces. Zij zochten reeds op voorhand steun bij de universiteit van Leuven. Op 15 april 1613 spraken verscheidene Leuvense professoren zich uit in het Pauscollege te Leuven. In het proces tussen de aanklagers uit Balen en de verweerders van Averbode spraken de professoren Joannes Jansonius, J. Wiggers, P. Gudelini en Ger. Corselius zich uit tegen de Balenaren. De aanklagers wilden dat de abdij verplicht zou worden om het onderhoud van de kerk te betalen: deze mening was “niet gefundeert noch ontfanckbaer”. De aanklagers zouden content moeten zijn met bijdrage van 8 rijnsgulden die hen door de abdij jaarlijks zou worden verstrekt. Alleen in geval van calamiteit (“eenich ongeluck oft infortune van brandt oft andersints….”) kon er worden afgeweken en moesten nieuwe afspraken gemaakt worden. Deze “arbitrale sententie” werd op 13 september 1613 geconfirmeerd door het Hof van Brabant.




1613-1620 Dovenmansgesprek tussen Hulsen en Balen

(ex Reg. Scab. Ann. 1617-1622 fol. 99)


Hulsen heeft altijd al dichter bij Meerhout gelegen dan bij Balen, ook in de zeventiende eeuw. Op 20 mei 1620 kwam het probleem op tafel voor de schepenbank van de voogdij van Mol, het rechtsgebied waar Hulsen toe behoorde. Machiel Verheyden, inwoner van Hulsen, sprak er in naam van de Hulsense “bedesetters” Cosmas Elen en Wouter Lodewijcx. Volgens Machiel Verheyden hadden de twee bedesetters nooit een opdracht ontvangen om de inwoners van Meerhout te informeren of relaas te doen over de toestand in Hulsen, noch in opdracht van Jan Joos, onderschout van de voogdij,, noch in opdracht van Aert Goris of een andere gedeputeerde van Balen . Toch hadden de gedeputeerden van Meerhout en de bedesetters van Hulsen een contrakt afgesloten op 27 juni van het jaar 1613. Dit zou zijn gebeurd door interventie van de bisschop van Antwerpen; het ging over zekere kwesties en geschillen van geestelijke aard die de gemelde partijen van Hulsen en Meerhout met elkaar hadden: “het contribueren van geestelijke lasten”.

Machiel Verheyden had dit initiatief uit eigen beweging ondernomen, zonder dat iemend hem iets in de weg had gelegd. Daarbij beweerden de Hulsenaren dat zij van Jan Joos of Aert Goris nooit iets gehoord of gezien te hadden, hoewel zij erkenden dat Joos en Goris gemachtigd waren het accoord met Meerhout af te sluiten.

Jan Stevens, oud omtrent 54 jaar, kwam onder plechtige eed verklaren dat hij in Olmen was geweest ten tijde van het contrakt; toen werd hij door Jan Joos de onderschout belast om vanwege de gedeputeerden van Balen het contrakt te verbieden aan die van den hertgank van Hulsen. Hetgeen door Jan Stevens werd doorgegeven aan die van Hulsen.

Ook Jan Joos en Aert Goris waren aanwezig en legde ambtshalve de eed af. Zij verklaarden aanwezig te zijn geweest bij het afsluiten van het contrakt in Meerhout. Zij hadden geweigerd hun akkoord te geven omdat er onregelmatigheden waren in opgenomen. Zo werd er opgenomen dat Hulsen voortaan op zich zou nemen om de kosten van de schoolmeester, het orgel etc te betalen. De intentie was geweest om die van Hulsen vrij te stellen van enige bijdrage tot op het ogenblik dat de hogere geestelijke overheid of een concilie een algemene regeling zou getroffen hebben door te stellen dat het onderwijs tot het geestelijke domein moest behoren en dus niet tot het gemeentelijk domein. De twee (Joos en Goris) verklaarden verder dat zij de volgende dag niet werden opgeroepen toen het contrakt definitief werd afgesloten tussen Hulsen en Meerhout. Zij hadden op hun beurt Jan Stevens de opdracht gegeven om die van Hulsen op de hoogte te brengen dat zij nooit het contrakt zouden goedkeuren met die van Meerhout.




Ruzie met de Olmenaren in 1688 (Welvaarts)


De tiendenheffer in Balen was de abdij van Averbode, sinds het jaar 1266. In Olmen werden de tienden geïnd door de priorij van Postel; Floreffe was de moederabdij van Postel. In 1288 werden de rechten in Olmen gegeven aan de abdij van Floreffe; deze laatste gaf deze rechten door aan Postel, hun stichting in de Kempen. Regelmatig werden de eigendommen van de norbertijnen verpacht aan de meestbiedenden; van de opbrengst van het land werd nog eens één tiende afgestaan aan de abdij van Postel. Meestal werden de eigendommen in beperkte kring door de Olmenaars gepacht en nadien bewerkt. In 1688 meenden de Olmenaars de abdij te slim af te zijn en maakten zij, de Olmenaars, op voorhand prijsafspraken. In Postel hadden ze er geruchten van opgevangen en bedachten ze een antwoord hierop. De verpachting werd openbaar gemaakt, zodat iedereen, ook landbouwers buiten Olmen, kon intekenen. Verschei-dene Balenaars waren hierop ingegaan, tot groot ongenoegen en hitsige nijd van de geburen uit Olmen.

Het hoogtepunt van het geschil liep uit op een regelrechte vechtpartij die door de Olmenaars werd begonnen en gewonnen. Dat kunnen wij afleiden uit de verslagen van de rechtspraken die erop volgden. Peter Slechten, ingezetene van Balen had zich ingeschreven voor de verpachting, samen met Laureys Verachter, Willem Vanden Broek, Sebastiaan Daems en Peter Dingenen. Toen zij naar Olmen trokken voor meer informatie over de verpachting, kwamen ze terecht in de herberg De Stooter. In dezelfde herberg waren er verscheidene Olmenaars, die al vlug hun verbittering de vrije loop lieten. De verpachting van de 180 mudde rogge was immers naar de Balenaren gegaan. Er werden messen getrokken en klappen uitgedeeld. Het meubilair van de herberg werd als projectielen gebruikt. De Balenaren verdedigden zich maar lieten zich duidelijk verassen door de aanval. De vlucht huizewaarts was vlug genomen. De herberg werd uitgebaat door Karel Poets. De belangrijkste messentrekkers waren Pauwel Dillen en de gebroeders Nicolaas en Hendrik Mangelschots, maar ze waren niet alleen. Klachten werden ingediend en het gevecht in geuren en kleuren beschreven. Gedane zaken namen geen keer. De Olmenaars zouden nog proberen de verpachting ongeldig te laten verklaren maar het gerecht gaf hen ongelijk. Het volledige verhaal werd uitvoerig verteld door Th. Welvaarts[1].



1684-1715 Het grote meningsverschil tussen Balen en Averbode (St. Joris nrs. 78, 101, Deducio Kemps)


Het hoogtepunt van de misverstanden en de spanningen tussen dorp en abdij gebeurde naar aanleiding van de brand in de Sint-Andrieskerk van Balen, in het jaar 1684. De geschillen veranderden in een patstelling die slechts tientallen jaren later definitief kon worden afgeschreven. In 1684 brandde de kerk af samen met meer dan twintig huizen uit de omgeving; de brand zou in één van de huizen zijn ontstaan.

Na een bezoek van vijf dagen aan de parochie, van 14 tot 18 juni 1685, bracht vicaris generaal Guillielmus Brasserij voor de eerste maal verslag uit over de toestand van de Sint-Andrieskerk en haar annexen. Hij betreurde de afwezigheid van de schout die naar Brussel was om advocaten te raadplegen voor dezelfde zaak. De aanleiding voor het onderzoek van Brasserij was de vreselijke brand; hij controleerde de rekeningen van kerk, de H. Geesttafel en de kapel van Schoor, afhankelijk van de Sint-Andrieskerk. Zonder veel diplomatie werden door de apostolisch vicaris een aantal oude wonden opengereten. Hij koos grosso modo en zonder omwegen duidelijk partij voor de plaatselijke kerkbestuurders, dus tegen de abdij. Hij kwam tot volgende besluiten:

1. De kerkbestuurders maakten verslag van de toestand van de rekeningen en de inkomsten, over de einduitkomst of de overschotten

2. In het bijzonder stelde hij vast ( en dit was geen vriendschappelijkheid), dat het beter zou passen dat de kerk van Balen een groter inkomen zou hebben dan de 12 florijnen die ze nu kregen van Averbode. Bij een calamiteit zoals deze brand zou een som van 40 florijnen slecht een redelijke inkomst zijn

3.Wanneer het ging over de restauratie na een brand dan moesten hiervoor eerst de inkomsten van de tienden aangesproken worden. De restauratiekosten zouden evenredig (aequalibus portionibus) moeten verdeeld worden tussen het dorp en de abdij.


De inwoners van Balen waren echter niet bij de pakken blijven zitten. Het zat hen nog steeds hoog dat de abdij van Averbode zoveel tienden wist binnen te halen zonder ernstige wederdienst. In 1684 werden de tienden van Balen gestolen door de bevolking; de opbrengsten werden weggehaald op het veld. Een proces werd ingespannen. Op bevel van de Souvereine Raad van Brabant werden de twee volgende jaren 1685 en 1686 de tienden afgehaald en opgeslagen. De Balenaars waren van oordeel dat de abdij geen inkomsten moest krijgen zolang de kerk niet hersteld was. Vermits er geen kerk was, waren de inwoners in de onmogelijkheid om de mis bij te wonen en had de abdij ook geen recht op de tienden. Wie de tienden ging heffen, diende ook voor de restauratie van de kerk in te staan. Sommigen gingen nog verder door op de deur van de pastorie een brandbrief te plakken waarin gedreigd werd de hoeven van de abdij in brand te steken.

Er werd geprocest en gepleit. De commissarissen van de Souvereine Raad maakten een uitgebreid verslag over het geschil. In een grondige studie probeerden zij de juridische gronden vast te leggen om een uitspraak voor te bereiden. Allerlei argumenten werden gezocht, van juridische aard waarbij talrijke rechtsgeleerden werden geciteerd, van moreel-godsdienstige aard met citaten uit het oude en het nieuwe testament, van historische aard waarbij afspraken bij vroegere branden van 1478 en 1598 werden geanalyseerd en waarbij verwezen werd naar een uitspraak van de aartshertogen in 1611. De conclusie was dat er nergens een degelijke grond kon gevonden worden die de tiendeheffer kon verplichten bij te dragen tot het herstel en de reparatie van de afgebrande kerk. Als er ooit een bijdrage werd geleverd was het een éénmalige bijdrage, uit goede wil, zonder verdere verplichtingen in de toekomst, zonder dat er een juridische basis van verplichting was. De abt toonde zich echter billijk en was toch bereid van tussen te komen voor de helft van de onkosten.


Het verder verloop van het geschil stond genoteerd in het proces dat in 1701 te Brussel door de Souvereine Raad werd uitgesproken en ondertekend door Bodrij. Aangezien dorp en abdij niet tot een overeenkomst kwamen, hadden de Balenaren in de jaren 1684, 1685 en 1686 beslag gelegd op de tienden van de abdij. Ondertussen bleef het gebouw zonder dak, ten prooi aan seizoenwisselingen, aan weer en wind. De Balense regeerders waren van plan om jaarlijks de tienden in de gemeentekas te houden tot de kerk zou hersteld zijn. Overeenkomstig de suggesties van vicaris generaal Guilielmus Brasserij wilde men de herstellingen aanvatten opdat de dienst Gods verder zou kunnen verzorgd worden en opdat de schade aan het gebouw niet verder zou kunnen doorzetten. -Misschien is toen de spotgedachte in de naburige gemeenten ontstaan dat in Balen de koeien in de dakgoot van de kerk graasden.- Verder werd gesteld dat er met het herstel van het koor moest begonnen worden en dat er verder een behoorlijke tiende moest geleverd worden alsook een “bannale clocke” (tiendeklok). Na verscheidene processen en onderzoeken door commissarissen (1694, 1700) besluit het Souvereine Hof van Brussel het volgende: De restauratie van de kerk moet onmiddellijk begonnen worden. De onkosten moeten worden betaald met de boni die de fabriek heeft ingeschreven in de rekeningen; daarna kan er beroep worden gedaan op het geld van twee jaren tienden van Balen.


In 1715 was er opnieuw een uitspraak van de Souvereine Raad van Brabant. Het document geeft de indruk dat de partijen tot een vergelijk zijn gekomen. Openbaar notaris J. Dierckx maakte een accoord in aanwezigheid van de verschillende betrokkenen: Enerzijds de Heer Adamus Quaetpers, gevolmachtigd Kamerling van de abdij van Averbode, anderzijds de schepenen en burgemeesters van Balen. Op verzoek van Petrus Govaerts, de vicaris van het bisdom ’s-Hertogenbosch, tracht men in der minnen tot een akkoord te komen.

Ten eerste. De abdij zal binnen de twee jaar het herstel van het dak bekostigen in de middenbeuk en het kruiskoor. De gemeente zal instaan voor het vervoer van het materiaal: leem, kalk, hout, stenen enz.; het hout voor de stellingen wordt geleverd door de gemeente; de onkosten voor de ijzeren balken worden gedeeld. Dit alles overeenkomstig de uitspraken van 1701.

Ten tweede. Enkele financiële kwesties worden verder geregeld. Over de interest op het kapitaal van 8.000 guldens werd reeds vroeger een akkoord gesloten (aldus de tekst van 1715), dat afliep op 1 januari 1716. De volgende vervaldag 1 januari 1717 zal de nieuwe koers worden aangehouden.

Ook over de afwikkeling van de financiële kwesties met het kapitaal en de rente van Henrick Willekens werd reeds een regeling getroffen door de Souvereine Raad. Hij kan worden vervangen door een kapitaal van 3000 gulden vanwege de gemeente met een interest van 4 procent vanaf 1 januari 1716. Hiermee kwam ook de uitgaven van de boni van de kerkrekeningen te vervallen, die voorzien waren in de uitspraak van 1701. Ten gevolge hiervan vervallen voor de abdij ook allerlei lasten: alle koningsbeden, subsidies, twintigste penningen, contributiegelden, kwartierlasten en andere lasten in Balen, zowel voor de tiende-inkomsten als voor andere goederen van de abdij en de pastorie tot op de datum van 1 januari 1716. Na 1716 zou de gemeente opnieuw belastingen kunnen heffen. Getuigen bij deze overeenkomst van 1715 waren Dijonisius Wouters en Cosmas Dries.

Wij hebben de indruk dat met dit akkoord de verschillende vroegere afspraken nog eens werden getoetst en op scherp gezet. De eerste herstellingen waren reeds ingezet en verscheidene initiatieven zouden volgen mettertijd. Omstreeks 1705, aldus T.J. Gerits, hadden Andries Bolgeryns, stadstimmerman van Diest, en Claes van Schaluynen, timmerman van Turnhout, een raming gemaakt van de onkosten voor het herstel van het kerkgebouw. Hun raming liep op tot 3.960 gulden, waarvan de abdij de helft zou betalen, de andere helft te betalen door de gemeente[2]. De herstellingswerken moeten kort daarop zijn aangevangen. T.J. Gerits vermeld in dezelfde publicatie nog andere initiatieven. In 1708 schonk de abt van Averbode een hergoten tiendeklok aan de Sint-Andrieskerk. In 1712-1713 werd een nieuwe biechtstoel aangekocht. In 1720 werden twee portalen geplaatst in de kerk. In het eerste kwart van de achttiende eeuw (van 1700 tot 1724) werden uitgaven gemaakt voor de plaatsing van de zijaltaar van O.-L.-Vrouw en het altaar van de HH. Cosmas en Damianus. In 1726-1727 werd het hoofdaltaar geplaatst. In de twintiger jaren werd ook een nieuw orgel geplaatst. Tijdens zijn visitaties kon de deken van Geel zijn tevredenheid vrije gang laten gaan; de kerk was stillekensaan helemaal terug in orde: in 1727 werd een nieuw orgel geplaatst; in 1732 waren er drie klokken.



1693 Bouw van de kapel van Gerheide, tegen de goesting van de pastoor van Balen (St. Joris nr. 85)


Op 3 september 1693 stuurde pastoor Cornelis Lauwers van de Sint-Andrieskerk van Balen een brief aan de abt van Averbode om hem op de hoogte te brengen over wijzigingen in zijn parochie, meer bepaald “in Grijen”. In dit gehucht was er nooit een kapel geweest, aldus de pastoor. Ook de voorgangers van pastoor Lauwers hadden nooit de toelating gegeven om er een kapel te bouwen. Er was in Gerheide wel een kapelleke zoals er elders in Balen bestonden en die door het volk uit eigen beweging en godsvrucht, zonder toestemming van gezagsdragers, waren gebouwd: ze werden “heylich-huijsken” genoemd. Gelijkaardige heilige huisjes kon men vinden onder Stegh, onder Rijsbergh of in ’t midden van het dorp nabij de kerk. Het volk van Grijen, in de grootste onvoorzichtigheid, had van de bisschop van Brugge bekomen dat er in hun gehucht een kapel mocht worden gebouwd. De inwoners voerden aan dat er zoveel sterfgevallen waren en dat de parochiële kerk van Balen geteisterd was (na de brand van 1684 ). Ze hadden van deze bisschop de mogelijkheid gekregen om er tijdelijk missen op te dragen.

De inwoners van Gerheide waren echter niet over éénnachtijs gegaan. Reeds in 1682 had pastoor Lauwers een schrijven ontvangen van Guillielmus Bassery, vicaris van het bisdom ‘s-Hertogenbosch. Deze laatste hield toezicht op de parochiële verrichtingen in het bisdom ’s-Hertogenbosch, waartoe Balen behoorde. Bassery beweerde dat de inwoners van Gerheide herhaaldelijk hadden aangedrongen op het lezen van heilige missen in de wijk. Vooral op de kerkelijke feestdagen werden vieringen gewenst in de kleine kapel van de wijk, volgens de inwoners van Gerheide tegemoetkomend aan de apostolische wensen, aldus hun verzoekschrift. Het werd gevraagd voor korte tijd, dus tijdelijk; de gunst werd gezien als een vergroting van de devotiemogelijkheden van de inwoners. Na een jaar zou worden gekeken of het initiatief nog zou worden verder gezet en of ze niet van gedacht waren veranderd, aldus Bassery. De pastoor kon toezicht houden op de evolutie ter plaatse. In 1682 hadden die van Gerheide reeds hun erwten in de “waaik” gezet.

Willem Bassery (°Brussel 1642-+Brugge 1706), apostolisch vicaris van het bisdom ‘s-Hertogenbosch, werd in 1691 tot dertiende bisschop van Brugge gewijd. De inwoners van Gerheide hadden een sterke man als steunpilaar gekozen; de pastoor had wel wat weerwerk geboden maar de kapel kwam er.


Besluit


Er werd meermaals gewrongen en tegengewrongen in de gemeente Balen. Soms was het om redenen van persoonlijke aard zoals bij Jan Dois in 1513, soms van gemeenschappelijke aard zoals bij de inwoners van Gerheide in 1693. De meeste van de geschillen gingen om geldkwesties; hierbij was de abdij van Averbode als tiendeheffer een geduchte tegenspeler; jaren en jaren werd hierover gepalaverd en gediscussieerd.. Een enkele maal ging het om een grensgeschil met een naburige gemeente (Meerhout 1620), of een belangenconflict van een groep uit een ander dorp (Olmen 1688). Meestal ging het om conflicten met externe oorzaken buiten de gemeente en niet om groepen Balenaren die zich tegen elkaar gingen keren. Vermoedelijk moet de kwalificatie in de tittel van dit artikel in latere eeuwen worden gezocht, bijvoorbeeld toen de gemeente werd verdeeld in verschillende plaatselijke partijen die moeilijk in mekaars ogen konden kijken en meestal rond een muziekmaatschappij waren verenigd.





Lijst van de pastoors in Balen (St. Joris nr. 106)


1268 Snepardus, investiet van de kerk van Balen +1286

Everardus 1286-1294

Joannes 1295-1313

Petrus Appelmans 1313-1361

Franco de Leuwis 1361-1370

………

Joannes de Rotselaer 1398-1439

Walteus de Damerhezen de Meeuwen + 1458

Walterus Wijtmans de Oosterwijk 1499 (naar Tessenderlo)

Mathias van der Vliet de Rethy 1502-+1507

Arnoldus de Thenis de Diest 1507 - +1551

Arnoldus Vaes de Coersele 1551- +1556

Christianus Borckelmans de Sichem 1557- + 1564

Hubertus van Rijsfort de Zichem 1564- + 1579

Norbertus Hoevenaers (Fabri?) de Coersele 1579- +1607

Bernardus van den Briel de Coersele 1607 - +1633

Cornelis van Ham de Vorst 1633- +1637

Leonardus Pulinckx ex Helchteren 1637- +1651

Joannes van Tilborgh de Diest 1651- 1666 (deken van district Geel)

Cornelius Lauwers de Wechter 1666-+1685

Andreas Kimps de Lyra 1685-+1701

Bernardus Swaens de Venlo 1701- 1723

Andreas Noops de Coersele 1723-1737 (naar Cortenbosch)

Dominicus Croonaerts de Beringen 1737-+1747

Ambrosius Noë de Lovanium 1747- 1749 (naar Wezemaal)

Baltazar Boucx ex Hex 1749-1758

Cornelius Feillen Aquisgranensis 1758- +1774

Leonardus Raijmackers 1774- +1799

Nicasius Oniaerts de Oolen +1812

Petrus Heijlen de Noorderwijck 1812-1813 (naar Waelhem)

Hieronymus Peeters ex Langdorp 1813- + 1826


Bols 1826-


Onderpastoors te Balen


Cornelius Lauwers, van werchter 1651-1656

Theodorus Schaepmans, van Tessenderlo 1656-1662

Antonius Bedix ,,van Macharen 1662-1665

Barth. Leijssens, van Retie 1665-1671

Ambrosius Van den bossche, van Zaventem 1671-1676

Servatius Otgeri van Hove, van Blerick 1676-1679

Petrus Taelmans, van Lummen 1679-1685

Godefridus Miertmans, van Miert 1685-1697

Henricus van Idsaerd, van Amsterdam 1697-1709

Sulpitius Wellens, van Diest 1709-1717

Jac Ignatius Grouwels, van Roermone 1717-1718

Jac Antonius Vaes, van Bree 1718-1723

Severinus van Broeckhuysen, van Venlo 1723-1729

Laurentius Vaes, van Bree 1730-1732

Hubertus Mattheussen, van Oostmal 1732-1736

Stephanus van den Borne, van Blerick 1736-1738

Bernardus van Buren, van Maestricht 1738-1741

Ernestus van Buren, van Maestricht 1741-1742

Bartholmeus Neecx, van van Herenthout 1742-1750 (+)

Melchior Nijpels, van Maestricht 1750-1751

Herman-Jozef van Ghemert, van ’s Hertogenbosch 1751-1754

Adolphus du Prez, van Geleen 1754-1756

Gerlacus van der Lé, van Essen 1756-1759

Martinus Vermasen, van Venlo +1759

Stephanus Hermans, van Vorst 1760-1761

Adolphus Du Prez (2°), van Geleen 1761-1766

Bartholomeus de Fraiture, van Rummen 1766-1772

Joannes Baptist Mattheus, van Aarschot 1772

Romualdus Van den Brande, van Kasterlee 1772-1774

Damasus Luyckx, van Turnhout 1774-1776

Eustachius Mommeyer, van Zichem 1776-1779

Matthias Huijsmans, van Turnhout 1779-1796

Hieronymus Peeters, van Langdorp 1796-1812



Seculieren

Laermans, van Boechout 1812

Joannes franc. Brems, van Wolfsdonk-Langdorp 1814-1820

P. Broeckx, van Aarschot 1820-1829

Josephus Verdeyen, van Tielen 1829-1834

Josephus Aertgeerts, van Meerhout 183’


  1. Th. Ing. WELVAARTS, Olmen naar de Archieven van Postels Abdij, Turnhout, 1893, herdruk door Kamiel Mertens, Studium Generale VZW, 2011; voor het geschil zie p. 58-61.
  2. T.J. GERITS, Bouwstoffen voor de kerkelijke kunstgeschiedenis van Balen-Neet, in Taxandria, N.R. deel 39, 1967, p. 141-163, in het bijzonder p. 150.