Twee in 1907 door de kerkfabriek Sint-Andreas verkochte schilderijen: verschil tussen versies

Uit Kunsterfgoed
Ga naar: navigatie, zoeken
(Nieuwe pagina aangemaakt met '<div style="color:#ff0000;"></div> <div style="color:#ff0000;">[[Image:|top]]</div> <div style="color:#ff0000;"></div> <div style="color:#ff0000;"></div> <div...')
(geen verschil)

Versie van 20 apr 2017 om 19:04

[[Image:|top]]


Schilderij[[Image:|top]]


1907 De kerkfabriek van Sint-Andreas Balen verkocht twee schilderijen
door Jaak Jansen


In een vorig artikel van dit jaarboek wezen wij er reeds op dat in 1907 twee schilderijen uit de Sint Andrieskerk van eigenaar veranderden[1] en verdeen uit hetkerkelijk patrimonium. In de archieven van de parochie werd deze overdracht rijkelijk gestoffeerd met briefwisseling tussen de verschillende betrokkenen; reden temeer om er een artikel aan te wijden maar ook bood het de gelegenheid om een foute lezing recht te zetten.


Het Koninklijk Museum voor schone Kunsten te Antwerpen


Twee schilderijen uit de Sint-Andrieskerk berustten inderdaad sinds 1907 in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Het oudste werk was op paneel geschilderd. Het stelde drie scènes voor uit het Passieverhaal van Jezus (afbeelding 1). Twee scènes werden voorgesteld in een binnenruimte met vloer, met een uitgang links en rechts, met een tongewelf bovenaan en een raam met ronde boog achteraan. Op enigszins naïeve manier werd het lijdensverhaal in beeld gebracht:
Op de voorgrond zien wij een scène voorafgaand aan het Laatste Avondmaal: Jezus wast de voeten van Petrus. Deze laatste zit op een stoel, zijn twee voeten in een schotel water; hij heeft zich nederig geschikt in zijn situatie. Jezus heeft een extra-versierd diadeem en draagt een schort op het kleed. Hij vervangt de slaaf die gebruikelijk alle voeten wast voor de aanvang van de maaltijd. Hij knielt voor Petrus en strekt de armen naar de schotel.
De hoofdvoorstelling staat in het midden. Jezus en de apostelen zijn rond een tafel geschaard en nuttigen Het Laatste Avondmaal, de dag voor de kruisdood op de berg Golgotha. Elf apostelen dragen een diadeem zoals Jezus. Deze laatste zit centraal achteraan; hij drukt zijn lievelingsleerling Johannes tegen zich aan terwijl hij zijn linkerhand uitsteekt naar een schotel om iets te nuttigen. Het is het moment dat de Verlosser bekend maakt dat iemend onder hen Hem zal verraden. Judas zit aan de andere kant van de rijkgevulde tafel; hij draagt geen diadeem. In de doorgang links zien wij in de verte een derde scène: Jezus in de Hof van Olijven vraagt aan zijn Vader om “de kelk te laten voorbijgaan”.

In de catalogus van het museum wordt het schilderij als een luik van een altaarstuk beschouwd en beschreven als Zuidnederlandse, dus Vlaamse School van omstreeks 1470-1490[2]. In een vorige catalogus werd het kunstwerk nog omschreven als “Noordfrans, mogelijk de School van Amiens”.


Het tweede schilderij is van jongere datum en werd toegeschreven aan Pieter Aertsen (1507-1578), die tussen 1536 en 1556 werkzaam was te Antwerpen[3]. Het schilderij stelt de laatste faze van het lijdensverhaal voor. De eerste aanblik van de voorstelling is eerder verwarrend; het oppervlak wordt grotendeels ingenomen door de berg Golgotha, gevuld met tientallen personages die groepjes vormen en verscheidene onderdelen van het lijdensverhaal in beeld brengen. Onderaan links zien wij Jozef van Arimathea die Jezus’ kruis helpt dragen; zij worden omringd door soldaten, ruiters, rechters te paard. Langs het pad naar de top van de berg staan nieuwsgierige toeschouwers, soldaten en ruiters die bij het spektakel willen aanwezig zijn. Rechts vooraan een groep mensen te voet en te paard, beladen met manden en kruiken vermoedelijk op weg naar de markt en de stad die uiterst links in een berglandschap ligt; mogelijk zien deze handelaars in het Calvariegebeuren een gelegenheid om wat extra’s te verdienen. Overal op de bodem liggen knoken en schedels, wij zijn op de Golgotha, de schedelplaats. Voor de groep van de Kruisdraging stappen twee figuren met een T-kruis op de schouders; het is bestemd voor één van de twee moordenaars die wat verder de heuvel optrekken en worden getergd door soldaten. Ter halve hoogte van de berg is een menigte volk samengetroept. Het kruis van de goede moordenaar staat reeds recht en de moordenaar wordt met de ladder omhoog gebracht. Het kruis waaraan Jezus is genageld wordt recht gezet. Links hiervan zien wij de Bezwijming van Maria, omringd door de drie Maria’s en Johannes de evangelist. Op de top van de berg staan talrijke kruisen en zijn de beulen actief met andere executies. De hemel kleurt donker en overal vliegen er kraaien.


De verkoop


De beslissing om twee schilderijen uit het patrimonium te verkopen werd door de kerkfabriek genomen in 1907 naar aanleiding van de restauratiewerken die moesten uitgevoerd worden. Aanvankelijk was er alleen sprake van de vernieuwing van het dak maar spoedig zou blijken dat er nog ander werk op de plank lag. Uit financiële noodzaak ging de kerkfabriek op zoek naar nieuwe fondsen om hun deel van de onkosten te kunnen betalen. Pastoor Geudens had daarom een brief gestuurd naar députée Verachten van de provincie Antwerpen om hem raad te vragen. De bestendig afgevaardigde antwoordde dat hij twee personen kon vermelden die konden bijstaan bij het beoordelen van het stuk en vooral het bepalen van de financiële waarde van de kunstwerken[4]. De heer Delehaye, wonende in de Lange Nieuwstraat te Antwerpen, was een kunstkenner van goede naam; hij was kunstschilder en hersteller van schilderijen. “Ik meen dat hij ook Katholiek is, doch verzekeren kan ik het niet”. De tweede vermelde expert was de heer Maillard, kunstschilder en hersteller van schilderijen, wonende in de Gezondheidsstraat te Antwerpen. Maillard had, tot voldoening van de deputee, één van zijn schilderijen gerestaureerd. Maillard was geen lid van een officiële commissie. “Hij schijnt mij een heel bevoegd persoon. Ik ken zijne politieke denkwijze niet”.

Pastoor Geudens hield blijkbaar van aanpakken en nam onmiddellijk contact met de twee experts Delehaye en Maillard. Blijkbaar waren de schilderijen reeds overgebracht naar het Museum voor Schone kunsten te Antwerpen, waar ze voor het museum werden getaxeerd door het Komiteit voor Schone Kunsten maar waar ze ook konden worden bekeken en gewaardeerd door onze twee experts. Voorzichtigheidshalve had Geudens eerst naar de onkosten voor de expertise gevraagd. Louis Delehaye vroeg 25 franken, Maillard 10 franken[5]; de erelonen waren erg verschillend; de schattingen zouden evenredig zijn.

Op 15 april stuurde L. Maillard, “peintre-restaurateur Anvers”, zijn schatting op naar de pastoor te Balen. De “Kruisdraging van Christus werd geschat op vijftien honderd franken; “Het laatste avondmaal” werd geschat op 600 tot 800 franken. Op 17 april kwam de schatting toe van Louis Delehaye, “peintre-expert tableaux Anvers”. Hij schatte de verkoopswaarde als volgt in: “1. voor de Vleugel van eene gothieke triptyque 2000 à 3000 franken. 2. voor de Kruisdraging welke ik toeschrijf aan Pieter Aertsen 5000 à 6000 franken”. De cijfers van Delehaye lagen tot viermaal hoger dan deze van Maillard; daarbij wist Delehaye voor de eerste maal een toeschrijving te doen van de Kruisdraging; dit was een identificatie die blijkbaar nog altijd stand houdt. Op 19 mei 1907 stuurde Delehaye een bedankbrief naar pastoor Geudens voor het ontvangen postmandaat van 25 franken; terloops merkt hij op dat “Het Komiteit voor schoone Kunsten zich niet zeer mild heeft getoond voor het gedane aanbod”. Ook Maillard stuurt op 23 mei 1907 een bedankbrief voor het postmandaat van 10 franken voor de bewezen diensten. Hij neemt de gelegenheid te baat om uit te halen naar de hoge schattingen van zijn collega Delehaye. “Die schatting is recht uit gezegd veel te hoog in prijs. Ik zou geensins eenen liefhebber of kooper kunnen vinden “.
De directie van het Koninklijk Museum van Antwerpen ging zich ook mengen in het debat. Enerzijds wilde men de twee schilderstukken wel in het bezit krijgen maar anderzijds waren zij ook wel door de centenkwestie geboeid geraakt. Alleszins hadden zij ruim de tijd om het probleem scherp te stellen vermits de stukken in het museum waren opgesteld. De toenmalige hoofdconservator was Pol De Mont. Met de nodige diplomatische truukken en redeneringen werd er een voorstel geformuleerd. Het loont de moeite om de argumenterende brief aan pastoor Geudens in extenso weer te geven; de onderstrepingen zijn van de hand van Pol de Mont. De brief werd verstuurd in de tweede helft van mei 1907.


Zeer Eerwaarde,


Ik heb het genoegen U te berichten dat de Beheerraad van het Kon. Muzeum van Antwerpen, op mijn dringend voorstel, ertoe besloten heeft aan de fabriek van uw Kerk het volgende bod te doen:

2000 fr. voor de Kruisdraging
1000 fr. voor het Avondmaal

Het kwam den Beheerraad voor, dat deze prijzen, vergeleken bij die, welke, in openbare verkoopingen, zelfs, voor werken van dat gehalte betaald werden, zeer aannemelijk zijn. Zooals ik u mondeling zei, kocht het Muzeum voor minder dan 2000 fr. een puik stuk van G. de Craeyer hoog ca 5 meter en breed ca 2 meter van de Kerkfabriek van Oud-Turnhout, pas 4 jaren geleden. Een merkwaardig tafereel van P. Aertsen, getekend nog erbij, werd in openbare veiling te Brussel gekocht in 1905 door Mr de Volder voor minder dan 500 fr. Een Joachim Beukelaer van waarde werd in Amsterdam openbaar verkocht minder dan 2000 fr en hangt nu in ons muzeum.

De Raad herinnert er tevens aan, dat de Kruisdraging heel zeker moet geparketeerd[6] worden, en daarom ontdaan van oude, slechte overschilderingen en eindelijk gerestaureerd. Het Avondmaal moet ook herstellingen ondergaan en zal best ook met parket belegd worden. Daarenboven is ons een groote en uiterst merkwaardige Joachim Beukelaer aangeboden, alsmede een Franken en ’t is op mijn krachtig aandringen dat de raad de voorkeur geeft aan de 2 stuks uit Balen.

Meer dan de gemelde sommen is de Raad niet bereid te besteden.

Ik hoop, evenals de heer van Leemputten, dat onze aanbieding zal billijk bevonden worden en dat gij ons spoedig zult laten vernemen, dat de fabriek aanvaardt.

Is dit laatste het geval, dan durf ik U dringend aanraden, in het rekwest , dat de fabriek zal zenden naar de Commissie van Monumenten en kan ’t Ministerie tot verkrijging van de nodige autorisatie tot verkoop, wel uitdrukkelijk te doen begrijpen: 1. Dat de twee schilderijen voor de kerk van Balen geen nut of bijzondere beteekenis hoegenaamd opleveren; 2. dat zij aldaar gevaar loopen teloor te gaan; 3. dat de kerk voor andere doeleinden van onmiddellijk nut geld van noode heeft; 4. dat de 2 stuks voorloopig en onder alle voorbehoud van de gevraagde toelating naar den Muzeumraad van Antwerpen gezonden zijn.

Ik zal de stuks voorloopig hier houden en kan u, ten slotte, beloven, de somme te doen uitbetalen begin van Mei, als de zaak doorgaat, zooals ik er durf op rekenen. Een sjek van 3000 fr. zou dan aan de fabriek geworden.


Met den meesten eerbied
Pol de Mont


P.S. Nog eens aangeraden: vooral drukken op de nutteloosheid van de 2 werken aldaar en op den geldnood a.u.b.


Uit de brief kan afgeleid worden dat Pol de Mont erg geïnteresseerd was in de verwerving van dit patrimonium. Wat hij precies verstaat onder nutteloosheid voor het kerkpatrimonium zullen we wel nooit begrijpen. Enkele dagen later stuurt hij een herinneringsbriefje naar de pastoor. Hij drong aan op een snelle beslissing vermits er nog andere aanbiedingen waren…..


Afwijzing van de kerkfabriek


Op 12 juli 1907 stuurde Pol De Mont opnieuw een brief naar pastoor Geudens. Hieruit blijkt duidelijk dat de Balense kerkfabriek negatief geantwoord heeft op de voorstellen tot de verkoop. De conservator is bereid om de twee panelen terug naar de Sint-Andrieskerk te sturen. Hij betreurde het afspringen van de onderhandelingen. Hij geeft de raad om zonder veel uitstel, een verstandige en ernstige restauratie te laten uitvoeren bijvoorbeeld door de heer Maillard (!); hij geeft de kostprijs bij benadering. Hij betreurt dat de twee kunstwerken in zo’n slechte omstandigheden moeten bewaard worden. Tot slot voegde hij er nog een eigenaardig zinnetje aan toe: “Wij hadden er 4000 fr voor beide geboden. Wellicht zou de Raad er nog wel een briefje van 1000 hebben bijgedaan, alleen – om de dingen te redden”.
Ondertussen had de pastoor ook niet stil gezeten. Op een eerste vraag in mei aan de bisschop om de schilderijen te koop aan te bieden, had de eminentie geantwoord dat dat niet mocht maar dat de kerkfabriek ze moest laten herstellen. In juli ondernam de pastoor een nieuwe poging om de goedkeuring te bekomen. De provinciale commissie gaf toch positief advies; volgens de heer Smeken van deze Commissie hadden de twee schilderijen meer een werelds dan een godsdienstig aanzien. Verder was er ook de mening van de kerkfabriek dat zij ontoereikende middelen hadden voor de noodzakelijke restauratie van het kerkgebouw; de verkoop van de schilderij zou een belangrijke verrijking zijn van hun budget. Daarom nam de pastoor “met groote verlegenheid de stoutheid” om nog eens te vragen of de verkoop toch niet kon doorgaan. De aartsbisschop antwoordde op 27 juli 1907. Kanunnik Laenen was de schilderijen gaan bekijken; Laenen was lid van de Commissie voor Monumenten. “Zijn verslag was voordeelig aan het verkoopen, daarom stemde de geestelijke overheid toe”. Er werd aan toegevoegd dat er eerst een akkoord moest gemaakt worden over de verkoopprijs; daarna diende ook het Gouvernement nog zijn goedkeuring te geven..

Op 15 augustus 1907 ontving de pastoor van Balen vanuit Wenen een brief, geschreven door kanunnik Laenen. Deze laatste wenste zich niet uit te spreken over de marktwaarde van de twee schilderijen, zeker als er één bij was dat aan een bepaalde kunstschilder werd toegeschreven. Pol de Mont was vooral in dit schilderij geïnteresseerd. Laenen vond het “onder geen enkel kunstoogpunt een groot meesterwerk. Enkel de personen op het voorplan, die boeren en boerinnen met hune paard of ezel, zijn oprecht wel en naar het leven geschilderd”[7]. Met de aankoop wilde Pol de Mont de collectie van het museum vervolledigen. “Voor hem heeft eene schilderij ook waarde wanneer zij in de algemeene kunst-ontwikkeling, ’t zij in die van eenen schilder dan toch, een tijdperk daarstelt. ‘t Is het geval met uwen Peter Aertsen. Ik denk, dat Pol de Mont niet op eenen hoogeren prijs zoude vitten, maar daar hij niet alleen meester is, dat de Commissie (van aankoop) hem, niet volgen zal”. De voorgestelde prijs van 3.000 fr. is volgen Laenen niet bepaald onredelijk. Verder vroeg hij te overwegen dat noch het bisdom, noch de Commissie (van Monumenten) akkoord zou gaan met een verkoop van de schilderijen aan een privé-makelaar. De kanunnik gaf de raad om met de prijs akkoord te gaan, met de goedkeuring van de geestelijke overheid. Hij had al opgemerkt dat de algemene toestand van de schilderijen niet te best was; de restauratie zou ook nog geld kosten. Verder had hij geen groot gedacht van het schilderij van het Avondmaal dat “niets merkwaardigs” voorstelde. Vanuit het oogpunt van de folklore kon worden opgemerkt dat de houten borden op de tafel een merkwaardige, vierkante vorm hadden, heel eigenaardig.


Gemeentebestuur keurt de verkoop goed


Zoals wij reeds in een vorig jaarboek vermeld hebben, keurde het gemeentebestuur de verkoop goed, dit gebeurde op 17 november 1907. Blijkbaar heeft de kerkfabriek nog verder onderhandelt met Pol de Mont en een hogere prijs bedongen. De twee schilderijen gingen voor 5.000 frank naar het museum[8]. In 2012 hadden wij een bedrag gelezen van 75.000 frank, hetgeen een fenomenaal bedrag zou geweest zijn in de huidige contekst. De foute lezing kwam voort uit de schrijfwijze in het verslag. Er stond geschreven “f5000” met een gestyleerde “f” vooraan tegen het bedrag geplakt. Vandaar de verkeerde lezing.

Al bij al heeft de kerkfabriek haar rol goed gespeeld in de onderhandelingen. Het verdwijnen van de twee kunstwerken kunnen wij betreuren. Het retabelluik behoort tot het oudste erfgoed van de kerk en daar is in Balen slechts weinig van bewaard gebleven; het heeft veel bijzondere kwaliteiten die in onze tijd meer gewaardeerd worden dan in de tijd van Laenen. Wij zijn helemaal niet akkoord met de schamele waardering die Laenen aan het schilderij gaf. Het schilderij van Pieter Aertsen werd terecht hoog gewaardeerd door Pol de Mont; de zogezegde verwarde opstelling is helemaal in de stijl van de kunstschilder. De kennis en erkenning van Aertsen is ondertussen erg gestegen.

Ik denk niet dat er op dit moment, gelukkig, een dergelijke, officiële verkoop van kerkelijk bezit nog mogelijk zou zijn, welke goede bedoelingen er ook achter schuil gaan. Vroeger dacht men daar anders over; ge weet toch dat het stadsbestuur van Gent ooit het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck verkocht hebben. Hoe zeggen ze dat weer: het verstand komt met de jaren?




AFBEELDINGEN# Antwerpen Kon. Museum voor Schone Kunsten. Schilderij, Het laatste Avondmaal, Vlaamse School, ca 1470-1490, paneel, 121 x 46 cm (KIK Brussel

  1. Antwerpen, Kon. Museum voor Schone Kunsten, schilderij, Pieter Aertsen (1507-1578), paneel, 108 x 168 cm (KIK Brussel



  1. Jaak JANSEN, Verdwenen kerkelijk kunstbezit, in Jaarboek 2012 Erfgoed Balen, p. 177-184, in ’t bijzonder p. 180.
  2. Koninklijk Museum voor schone Kunsten Antwerpen, Catalogus Schilderkunst Oude Meesters, Antwerpen, 1988, p. 464, nr. 860, hout, 121 x 46
  3. Idem, 1988, p. 16, nr. 862, hout, 108 x 168
  4. Parochiearchief Balen (PAB) nr. 791, brief van 12 april 1907.
  5. PAB, nr. 791, brieven 13 en 15 april 1907.
  6. Parketteren: het schilderij achteraan voorzien van een lattenstelsel om het kromtrekken tegen te gaan.
  7. ParochieArchiefBalen nr. 818
  8. De aankoop staat vermeld in de catalogus van het Museum: De Aertsen werd aangekocht in 1907, het Avondmaal in 1908. Hier gaat het vermoedelijk om een budgetaire truc om de betaling over twee begrotingsjaren te spreiden.