1684 (deel 2): verschil tussen versies
(Nieuwe pagina aangemaakt met '1684 (2) door Jaak Jansen<br /> In vorig jaarboek maakten we kennis met de meningsverschillen tussen de inwoners van Balen en de<br /> abdij van Averbode. Het ging...') |
(geen verschil)
|
Versie van 4 jul 2025 om 14:43
1684 (2) door Jaak Jansen
In vorig jaarboek maakten we kennis met de meningsverschillen tussen de inwoners van Balen en de
abdij van Averbode. Het ging over de tienden in Balen en over de bijdragen in de restauratie-
onkosten van de kerk na de brand van 1684. Het ging er soms hard aan toe en pastoor Cornelis
Zantkers (1683-1694) had zich al eens in zijne koffie verslikt van ‘t verschieten1. Toch werden
onmiddellijk in de volgende jaren dringende beschermingswerken uitgevoerd; balken voor een nieuw
gebinte werden besteld, tienduizenden leien werden aangevoerd, het dak werd hersteld zodat de
kerk en zijn inboedel niet open lag voor weer en wind. In de abdij van Averbode is een grondplan van
de Sint-Andrieskerk uit die tijd bewaard, waarop de sterk getroffen zones zijn aangeduid namelijk de
zuidelijke kruisbeuk “S. Cosmas en Damianus niet gewelf”, en de middenbeuk “zonder welfsel door
den brand ingevallen”. Het plan dateert dus van na 1684.
Over de centenkwestie zaten de problemen muurvast. Het Balens bestuur, die van Balen, wilden dat
de abdij verplicht zou bijdragen in de onkosten, vermits het klooster zoveel inkomsten in Balen wist
weg te halen met de opbrengsten van de tienden. De abdij was overtuigd dat zij helemaal geen
verplichtingen had op dat vlak; de Balense gemeenschap had de kerk gebouwd en gefinancierd, niet
de abdij. Het dorp was verantwoordelijk voor de bouw en het onderhoud van de kerk. Als de abdij
hier een bijdrage had geleverd was dat puur uit vrijgevigheid en vriendschap. Alleen voor de
godsdienstige bediening hadden zij aanvaard de pastoor te leveren. De pastoor kreeg een gedeelte
van de tienden en de abdij zorgde ter plaatse voor de huisvesting van de pastoor en zijn
medewerkers. Er werd veel gepallaverd, geroddeld en gefoeterd.
Conditien van verpachten in 1689 en later
Aanvankelijk waren de tienden een vorm van inkomsten om de geestelijken, inwoners van kloosters
of abdij, een voortbestaan te verzekeren. Zo was het begonnen in de hoge middeleeuwen. De
overheid, de bestuurders en andere eigenaars schonken hiervoor gronden en andere vormen van
inkomen aan kloosters en geestelijken. Aanvankelijk bewerkten de kloosterlingen de gekregen
gronden zelf maar later werden ze verhuurd en gingen ze opbrengsten leveren in oogstproducten of
geld. Dit is een simpele uitleg voor het ontstaan van de tienden. Mettertijd zou het bezit van de abdij
aangroeien en tot een apart economisch systeem uitgroeien en de slinger zou stilaan doorslaan naar
overschot en rijkdom. Dat was alleszins het gevoel dat de Balenaars hadden in het tiendengebeuren,
wanneer zij het over de bijdragen tot herstel hadden voor hun beschadigde kerk.
In de praktijk was het systeem van de tienden wel wat ingewikkelder. Zo waren er grote tienden en
kleine tienden. De grote tienden golden voor graangewassen: tarwe, rogge, spelt, boekweit, haver;
de kleine tienden voor andere gewassen zoals bonen, wortelen, klaver of andere voortbrengselen.
Ook voor het houden van vee op abdijgrond gold eenzelfde regel. Soms werd de jaarlijkse verhuur
van kavels uitgedrukt in geld; meestal werd de verhuur uitgedrukt in opbrengst: één tiende van de
opbrengst ging naar de verhuurder, naar het klooster, naar de abdij. In de praktijk werd de regel voor
de graantienden toegepast door de opbrengst van elke tiende (soms elfde) hoop geleggen op het
1 Het was pastoor Zantkers (aldus Floris PRIMS) die de dreigbrief aan het hek van de pastorie vond en niet zijn.
opvolger Kimps, aldus Floris PRIMS. GEBOERS vermeld pastoor Lauwers.
veld aan de abdij te geven. Dat was de algemene regel. Die hoop geleggen kreeg op het veld een
bijzonder teken (een wrong) zodat hij herkenbaar was; hij werd apart opgehaald en verwerkt.
Mettertijd zou het systeem ingewikkelder worden: reglementen werden verfijnd om misbruiken te
voorkomen; soms werd er commerce gedaan om meer inkomsten te verzamelen. In 1689, vijf jaar na
de brand, sloot provisor Aertsnijs van Averbode een akkoord af met verscheidene Balenaren-
pachters over de verhuur van de tiendekavels en het verzamelen-collecteren van de tienden in Balen.
Naast de opbrengst die rechtstreeks naar Averbode ging, werden er echter nog andere voorwaarden
gesteld : 1. Aan de pastoor kwamen drie mudden2 koren toe, vier karren turf , een pattacon en een
hoeveelheid stro; 2. Aan de provisor drie patacons3 en dertig stuivers dienaarsgeld; 3. Achttien
gulden bibliotheekgeld. De huurder zou verder een borg moeten betalen binnen de vierentwintig uur
na de toewijzing van de kavels. Verdere voorwaarden in het akkoord handelden over de waarborgen
van de verhuurder, de kwaliteit van het graan, de afslagregeling (minder leveren) bij calamiteiten
zoals onweer, hagelslag of misoogst. Op het einde van het akkoord werden de verschillende
medewerkers vermeld en hun respectievelijke zones waarvoor ze verantwoordelijk waren en
mogelijk als collecteurs optraden:
Quackelthiende: aan Joannes Verstryden
Biesacker 1 aan Laureys Verachten
Biesacker 2 aan Paulus Kerstens en Cornelis Kenens
Biesacker 3 aan Paulus Belmans
Muggenschot 1 aan Paulus Belmans
Muggenschot 2 aan Peter Geuens
Muggenschot 3 aan Lenaert Delien
Olmschot 1 aan Jan Zels en Jan Claes
Olmschot 2 aan Jaén Swinnen
Olmschot 3 aan Willem Zels
Leemkuyl 1 aan Peter Joos
Leemkuyl 2 (De boterwagen) aan Joris Verhaegen
Leemkuyl 3 aan Adrianus Van Mierde
Zo werd er in het jaar 1689 en nadien verpacht en onderhandeld. De abdij werkte met plaatselijke
collectioneurs die 13 groepen kavels tot hun bevoegdheid rekenden. Sinds het onderzoek van Staf
Peeters4 kunnen wij de verschillende afzonderlijke kavels (37 in getal) situeren op de kaart van Balen;
de 37 kavels zijn ondergebracht in deze verschillende groepen. Later op het jaar werden de
opbrengsten , de tienden door de collectioneurs verzameld bij de pachters; het graan werd gedorst,
2 Mud= ca 100 liter.
3 Patacon = ca 50 stuivers
4 Zie Jaarboek 18 (2019).
verzameld en later afgevoerd naar Averbode. Dat liep niet altijd van een leien dakje. In Balen werd
gegromd en geroddeld over de voorwaarden en de opbrengsten.
De jaarlijks opbrengst van de tienden was aanzienlijk in de gemeente Balen. In het abdijarchief van
de periode 1777-1787 werden de tienden en de inkomsten als ’t volgt genoteerd in halster (= ca 53
liter of ca 60 kgr5) samen met de financiële tegenwaarde in gulden van die tijd6:
“jaerelijckseche publique verpachtinge”
Koren 3622 halsters of 4392 gulden
Boekweit 380 halster of 418 gulden
Haver 48 halster of 45 gulden
Gerst 16 halster of 23 gulden
Quackel-tiendeke 15 gulden
Tiendeke onder Hulsen 10 gulden
De jaarlijkse opbrengst voor de abdij was dus aanzienlijk. Anderzijds was de abdij ook verplicht van
dorpslasten te betalen: zoals beden of de twintigste penningen. In de abdijarchieven stond er voor
de belastingen van 1756 een bedrag genoteerd: 910 gulden 8 stuijvers, 2 mijten.
Het verzet van de miscontenten in december 1698
In de maand december van het jaar 1698 gebeurden er verscheidene accidenten die de verbitterde
sfeer tussen de verschillende partijen weergaf. Op 7 december had de pastoor van Balen nog een
brief gestuurd naar de abdij van Averbode om te zeggen dat die van Balen niet bereid waren om
tienden naar Averbode te vervoeren omdat er in Meerhout een kar was overvallen geworden die op
weg was naar Diest. Volgens den drossart van Meerhout was dat echter vals nieuws en was dat een
“abues”. In elk geval had de pastoor reeds duidelijk gemaakt dat er onrust was in Balen, de abdij was
gewaarschuwd.
De provisor Bartholijns van Averbode zou zijn voorzorgen nemen en op 16 december 1698 kwam
vanuit Brussel Arnout Simonart in de vroegte aan in de abdij; Simonart was “bode van sijne
Conincklijcke Majesteit”. De abdij had deze hoge ambtenaar uitgenodigd om mee naar Balen te
trekken, om op die manier de eisen van het octrooi van de tienden meer officiële kracht bij te
brengen. Tesamen reden de provisor en de bode naar Balen ten huize van de pastoor waar ze gingen
overnachten. De volgende morgen werd de mis gevolgd in de Sint-Andrieskerk en na een stevig
ontbijt in de pastorie waren ze klaar om te vertrekken naar Averbode met drie karren geladen met
zes mudden7 koren. De dorpsoverheid was verwittigd over het gewettigde vervoer en ook de hogere
overheid had hiervoor toelating verleend. Zij waren met zijn zessen: de provisor, de bode des
konings, een pachter van de abdij van Averbode en drie voerlui. Klaar voor vertrek. Van in het begin
liep het fout. Bij het vertrek begon onmiddellijk van alle kanten hoorngeschal te weerklinken.
Volgens de provisor in zijn verslag was dit lawaaierig getoeter herkomstig van "het popelasse oft Jan
5 Aldus Marena Grobben in een vorig jaarboek 2221, p. 59.
6 Een jaarwedde van een metser bedroeg 70-80 gulden.
7 Mud= 100 liter (Verschueren).
Hagel”. Dat bleef zo duren tot in Rosselaar waar een groep van een twintig mannen en vrouwen
joelend de weg versperden.
Ontrent de twintigh, maer meestendeeld gewapende mannen
Hebben de eerste karre met graen gelaeden geattakeert waerop
de Heer Provisor bij loopende, heeft aen dezen hoop gevraeght
Wat sij waren begherende…”.
Er werd geschreeuwd en geroepen. De provisor was woedend en moest verantwoording afleggen
voor het bezit en meenemen van al dat tiendengraan. Hij stond hen mondeling te woord maar
weigerde een oorspronkelijk octrooidocument ter inzage te geven omdat hij angst had dat hij het
niet meer zou terugzien. Er werd gedreigd, geroepen en gescholden. De provisor werd van de kar
getrokken en zijn kleren werden gescheurd.
“Twee sterke vrouwen met den armen pershende, drygende
Te slaen, int haer te vligen, crabben in het aensichte… “
Ook de voerlui werden dooreen geschud en de huid volgescholden ”hare noemende papekusken”. Er
werd geen betere oplossing voorzien dan terug te keren naar het dorp en de pastorie vanwaar ze
gekomen waren. Er waren duidelijk meningsverschillen over het tiendenbeheer en de wederzijdse
rechten. De Balenaars verdroegen het niet dat de abdij zich op die manier verrijkte. De menings-
verschillen zouden zich kristaliseren in het restauratiedossier van de kerk. De meningen over rechten
en plichten waren erg verdeeld. Hiervoor gingen beide partijen beroep doen op een gerechtelijke
uitspraak door de Raad van Brabant. De Raad van Brabant of souvereine Justitieraad van Brabant was
de hoogste gerechtelijke orgaan in de Oostenrijkse Nederlanden; de Raad zetelde te Brussel. Zowel
de gemeente als de abdij zouden requesten indienen en een uitspraak willen van dit gerechtelijk
orgaan.
1701 Uitspraak door de Raad van Brabant
Op 30 juni 1701 werd er een vonnis8 geveld over de restauratie van de Sint-Andrieskerk. Er waren
twee partijen: de prelaat en de conventualen enerzijds (supplianten), de Regeerders en gemeyne
ingesetenen van Balen anderzjds (rescribenten). De Souvereine Raad schetste eerst het probleem en
de voorgeschiedenis. Door de schuld van de inwoners van Balen was er brand ontstaan in het dorp;
de huizen van de Markt branden af en ook de kerk liep zeer zware schade op. De dorpelingen hadden
onderling beraamd (“in een monopoliale beslissing”) om de abdij te betrekken bij de
herstellingswerken van de kerk in zoverre dat zij een resolutie hadden aangenomen om de
opbrengsten van de tienden hiervoor te gebruiken, totdat het herstel was afgewerkt. Zo werd er
gedurende drie jaren effectief gewerkt. Daarna zouden de tienden gestolen geweest zijn. Toen werd
beslist om het geschil voor het gerecht te brengen. De abdij wilde zich neerleggen bij de uitspraak
van hogerhand. Indien de abdij gelijk kreeg was ze zelfs bereid om daarna nog een “liberale aelmoes”
te geven voor het herstel van de kerk. Ondertussen waren de eerste herstellingen gebeurd en werd
8 Erfgoedarchief 511-9998-138-00005-0073
de 50/50-regel toegepast. De Balenaars eisten bijdragen in de herstelkosten van koor en kerk alsook
een tiendeklok op kosten van Averbode, en tenslotte vrijwaring van proceskosten. Reeds vroeger
waren er in die geest verzoeken en klachten bij de Raad van Brabant binnengekomen zowel van de
Balenaren als van de abdij: 8 juni 1687, 2 september 1694, 9 juli 1700, 7 october 1700, 21 maart
1701, 28 maart 1701…..
Nu volgde de uitspraak van de Raad van Brabant:
1. De restauratie van de kerk moest uitgevoerd worden met de volgende drie middelen:
-de overschotten van de jaarlijkse inkomsten van de kerkfabriek
-het inkomen van twee jaren tienden van de abdij; verdeling volgens het plakaat van 28 maart 1611
-de collecten die in de kerk werden verzameld
2.de abdij moest een tiendeklok leveren aan de Sint-Andrieskerk; overgebleven klokkenspijs kon
worden herbruikt
De uitspraak was volledig in het voordeel van de gemeente Balen en lag in de lijn van de voorstellen
die door de vicaris generaal Brasserii waren gedaan. De abdij zou zich zo maar niet neerleggen bij dit
vonnis. Aanvankelijk was er veel verzet tegen de verplichting om een nieuwe tiendeklok te moeten
gieten. De abdijgeschiedenis brengt er verslag over uit9.
In 1702 besprak het klooster de vraag of de abdij verplicht was een tiendeklok te laten gieten voor de
parochiekerk te Balen. Het antwoord bleef negatief. In 1708 werd genoteerd dat de grootte van de
tiendeklok afhankelijk moest gesteld worden van de inkomsten van de tienden die ter plaatse werd
georganiseerd en vermits daar veel onduidelijkheid over was…..
De tiendeklok moest zo groot zijn dat ze kon gehoord worden in alle percelen waarop tienden
werden geïnd. De klok werd in 1708 gegoten door de Lierse gieters Alexius Jullien en Franciscus
Knaepen. De klokkespijs van de vorige klok werd herbruikt10. De abdij betaalde ook de installatie.
Langzaamaan kwamen sommige herstelwerken op gang. In 1699-1700 werd het altaar van HH.
Cosmas en Damianus aanbesteed; het zou echter eerst in de twintiger jaren worden afgewerkt. De
vensters werden hersteld door Suls en het koor werd gewit. In 1705 kreeg de kerk definitief een dak.
Het verliep allemaal heel langzaam en zonder veel overtuiging. Dat blijkt ook uit de abdijannalen:
In 1714 oefent de abdij druk uit op de pastoor van Balen om het herstel van het koor van de Sint-
Andrieskerk te zorgen; de pastoor weigerde dit maar stuurde een tijdje later een verzoekschrift naar
de abdij om bij te dragen in het herstel van de ramen van het koor. De abdij antwoordde dat zij hierin
genen uitspraak kan doen zolang het gerecht geen uitspraak had gedaan.
De situatie bleef ingewikkeld en verward. Rond 1717 werd de overwelving van de kerk toch
afgewerkt. In 1719 werden de religieuse diensten hervat in de kerk; dan worden opnieuw de
schaalopbrengsten genoteerd in de kerkarchieven. Dat betekende niet dat alle problemen opgelost
waren zeker niet de geschillen over het beheer van de tienden.
9 Vertaling wijlen Louis Degroof.
10 Zie ook Trudo GERITS, Bouwstoffen voor de kerkelijke kunstgeschiedenis van Balen-Neet, in Taxandria, deel
39, 1967, p. 141-163, in het bijzonder p. 150 Klokken.
Afbeeldingen
1. AAA Dreigbrief met Balens protest tegen de Abdij van Averbode. Cf. 511-9998-138-00039-
0001.
2. Averbode Abdijarchief. Grondplan van de Sint-Andrieskerk te Balen, na 1684. (bijgevoegd)
3. Datering 1717 in het plafond beneden in de toren van de Sint-Andrieskerk te Balen. (foto
Erfgoed)