Bemerkingen bij het onderzoek van M. Van Strydonk naar de ouderdom van de reliek van H. Odrada in 2005
Onderzoek naar de ouderdom van de reliek van de H.Odrada, bewaard in de Sint-Andrieskerk. Radiocarboondatering, uitgevoerd door Mark Van Strydonk van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel
VERSLAG BALEN
De radiocarboondatering behoort tot de interessante hulpmiddelen van de kunstgeschiedenis, meer bepaald van de archeologie. Deze dateringsmethode is slechts toepasbaar op organische overblijfselen uit het (verre) verleden. Levende organismen zijn zowel planten als dieren en uiteraard ook het menselijk lichaam. De methode berust op het princiep dat koolstof in levende organismen een constante samenstelling heeft; bij het afsterven van deze organismen gaat het koolstof langzaam en wetmatig een verandering ondergaan. Deze wetmatigheid is onderzocht en in formules vastgelegd. Indien men de koolstof van een afgestorven organisme kan meten, kan men ook berekenen wanneer dit organisme opgehouden heeft te leven. Deze methode heeft men weten te verfijnen en uit te testen. Wanneer men vroeger met honderden jaren rekende dan kan men nu met een nauwkeurigheid van tientallen jaren rekenen. Uiteraard is deze methode niet bruikbaar voor organismen die in de laatste eeuwen te dateren zijn; de methode kan geen datering uitwerken voor dergelijke “jonge” resten.. Voor de prehistorie is deze methode uitermate geschikt; voor organismen van voor de Franse Revolutie (1789) is de methode ook bruikbaar.
Tijdens vorige onderzoeken heeft men de methode van het bottenonderzoek reeds verder verfijnd. Voor menselijke resten heeft deze positieve analysemethode aan het licht gebracht dat er verschillen in datering waren naar gelang de lokaliteit waar de resten werden gevonden. De samenstellingen in de organismen waren ook afhankelijk van het dieet dat door streekbewoners werd gevolgd. Zo noteerde de wetenschappers dat de inwoners van visrijke streken een andere koolstofsamenstelling hadden waardoor ook het referentiekader van het dateren op een andere wijze diende geïnterpreteerd te worden. Wie veel vis at, had enigszins verschillende botten. Bijgevolg moet bij menselijke overblijfselen eerst bepaald worden tot welke dieetgroep de onderzochte resten behoren.
In samenwerking met het gemeentebestuur en de Heemkundige Kring van Balen en na akkoord van de religieuse overheid, werd er een opdracht gegeven aan het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel. Aan het Instituut werd gevraagd een radiocarboondatering uit te voeren op de reliek van Sint-Odrada, bewaard in de Sint-Andrieskerk. Sinds 1654 is er in de kerk immers een onderkaaksbeen van de heilige aanwezig. Deze dateringsmethode zou immers meer klaarheid kunnen brengen en meer zekerheid kunnen brengen over de periode waarin de heilige zou geleefd hebben. Tot hiertoe vertrok men uitsluitend van de Vita, de levensbeschrijving, die in 1304 tot stand kwam in de Cistersiënserabdij te Sint-Truiden. De schaarse en onvolledige historische gegevens in de vita gaven aanleiding tot uiteenlopende interpretaties. De discussie kan hoofdzakelijk herleid worden tot twee groepen: de verdedigers van de periode 8ste-9de eeuw of verdedigers van de periode 12de-13de eeuw. Met de radiocarboondatering zou voor de eerste maal een beter wetenschappelijke methode kunnen toegepast worden die meer zekerheid gaf. Daarbij ging het om een onderzoek dat zou worden uitgevoerd op materiaal waarvan men mag veronderstellen dat het origineel is. In Brussel werd vastgesteld dat de de persoon wiens kaaksbeen werd onderzocht, moet geleefd hebben in de achtste eeuw, meer bepaald tussen 660 en 780 na Christus.
Het kaaksbeen kwam in Balen ter wille van de godsdiensttroebelen in Nederland einde 16de-begin 17de eeuw. Te Alem, waar Odrada begraven werd en een bedevaartkerk had gestaan, werden de relieken opgegraven en van daaruit verspeid. Door bemiddeling van de abt van Averbode kwam het kaaksbeen van de H.Odrada naar Balen, waar volgens de vita de heilige geboren was te Scheps, thans een gehucht van de gemeente.
Verslaggever Jaak Jansen.
Balen, 14.04.2005
Radiocarbon dating report
door Mark Van Strydonk
BALEN : Onderkaak toegeschreven aan de H. Odrada
KIA-25609(Odrada): 1310+- 25BP en C/N=2.94,8 13C=-18.18 °/00, 8 15N = + 11.7 °/00
Collageen bot verhouding : 12,8 %
68,2 % probability
665 AD (31,5 %) 695 AD
700 AD (18,0 %) 720 AD
745 AD (18,7 %) 765 AD
95,4 probability
660 AD (66,1 %) 730 AD
740 AD (29,3 %) 780 AD
Bespreking:
Zowel de koolstof stikstof verhouding (C/N) als de hoeveelheid collageen in het bot duiden op een zeer goede botkwaliteit. Er mag dus aangenomen worden dat het bot geschikt is voor een radiokoolstofdatering. De stabiele isotopen tonen aan dat vis (zowel zeevis als riviervis) geen belangrijk onderdeel van het voedsel heeft uitgemaakt. Er moet dus niet gevreesd worden voor reservoir effecten. Indien we de radiokoolstof ouderdom omrekenen naar kalenderjaren dan kan er met 95 % zekerheid gesteld worden dat de ouderdom van de onderkaak begrepen is tussen 660 AD en 780 AD.
Radiocarbon dating report
door Mark Van Strydonk
BALEN : Onderkaak toegeschreven aan de H. Odrada
KIA-25609(Odrada): 1310+- 25BP en C/N=2.94,8 13C=-18.18 °/00, 8 15N = + 11.7 °/00
Collageen bot verhouding : 12,8 %
68,2 % probability
665 AD (31,5 %) 695 AD
700 AD (18,0 %) 720 AD
745 AD (18,7 %) 765 AD
95,4 probability
660 AD (66,1 %) 730 AD
740 AD (29,3 %) 780 AD
Bespreking:
Zowel de koolstof stikstof verhouding (C/N) als de hoeveelheid collageen in het bot duiden op een zeer goede botkwaliteit. Er mag dus aangenomen worden dat het bot geschikt is voor een radiokoolstofdatering. De stabiele isotopen tonen aan dat vis (zowel zeevis als riviervis) geen belangrijk onderdeel van het voedsel heeft uitgemaakt. Er moet dus niet gevreesd worden voor reservoir effecten. Indien we de radiokoolstof ouderdom omrekenen naar kalenderjaren dan kan er met 95 % zekerheid gesteld worden dat de ouderdom van de onderkaak begrepen is tussen 660 AD en 780 AD.
Mark Van Strydonk
COPPENS, 1844, p. 206
Zij was in de 12de eeuw te Balen (dekanaat Geel) geboren en daar ook overlede; dan, volgens eene oude overlevering, werd zij, door eene bijzondere schikking der Voorzienigheid, te Alem begraven.
DE RAM, 1854, p. 35
Elle naquit au huitième siècle et non au douzième siècle, à Baelen, village appartenant actuellement au doyenné de Gheel, dans l’archevéché de Malines.
SCHUTJES, 1872, p. 80-81
De oudheid dezer plaats (Alem) kan niet in twijfel getrokken worden, wanneer, volgens een manuscript van 1608, de H. Willibrordus omtrent het begin der VIII eeuw Alem bezocht heeft; ook zou hiervoor een doorslaand bewijs bestaan, indien de geschiedenis der H. Odrada niet tot de XII, doch tot de VIII eeuw verschoven wordt.
p. 82 Kerk van Alem Dat de geschiedenis der H. Odrada die zoo nauw met den luister van Alam ’s kerk in verband staat, tot de VIII eeuw behoort, is nog geen beslist feit, en voor de verdaging tot de XII eeuw schijnen de volgende omstandigheden te pleiten. Toen te Alem het collegiaal kapittel ter eere der H. Odrada werd opgerigt, bestond aldaar eene kerk, waarvan de H. Hubertus patroon was, die thans nog als beschermheilige wordt gevierd; dat Alem reeds in de VIII eeuw eene St Huberttus-kerk bezat, terwijl de H. Hubertus den 30 mei 727 is overleden, laat zich moeijelijk veronderstellen en nogtans maakte de H. Hubertus, als patroon, plaats voor de H. Odrada, die in het kalendarium van Alem’s collegiaal zangboek op 3 november staat aangeteekend met de woorden Odradae virginis hujus ecclesiae de Alem Patronae. Ten andere is het zeer aannemelijk, dat het collegiaal kapittel, uitsluitend ter eere van de H. Odrada opgerigt, dagteekent van de schenking van Alem’s kerk in de XII eeuw aan de abdij van St Truijen, welker abt het collatieregt van den proost-pastoor den 19 junij 1624 nog uitoefende.
GEBOERS en VAN OLMEN, 1891, p. 22-31
Argumentatie tegen de 12de eeuw:
1. Indien Odrada in de twaalfde eeuw zou geleefd hebben, is het niet mogelijk dat in de tijdsspaane van de leefperiode en de notering van de vita in 1304 zoveel feiten zouden zijn gebeurd zoals ze opgesomd worden in de vita: de oprichting van een frafstede, de grote toeloop van het volk, het bouwen eener prachtige kerk, de luisterrijke en de langdurige verering naarmate de wonderen meer en meer toenamen, daarna het verval en het verdwijnen van de Odradakerk, het afnemen van de verering, het verminderen der mirakelen, de vergetelheid daarna zodanig dat in 1304 de schrijver van de vita in Alem bijna niets meer vindt en om zijn gebrekkig werk te kunnen voltrekken, de bijzonderheden van haar leven in de overlevering en in eenige muurschilderingen moet gaan zoeken ….
2. Het is te verwonderen dat er in de archieven van de abdij van Averbode niet de minste vermelding wordt gemaakt over het leven de de H. Odrada die in Balen-Scheps zou hebben geleefd in de 12de eeuw. De abdij komt immer in 1266-1267 in bezit van de erfgoederen van de H. Odrada: het Hof van Scheps. Indien Odrada in de 12de eeuw had geleefd was het Hof vermoedekijk nog in bloei en zekerlijk zou het aandenken der heilige nog niet verdwenen zijn. De vorige bestuurders van het hof waren gekend in 1266: 1. Godefridus Herincx, 2. Balduinus, Ridder van Baelne en na dezes dood zijne dochter Cunegundis, 3. Nicolaus, Ridder van Olmene, die het hof vele jaren in leen heeft gehad, 4. zijn zoon Nicolaus die in 1266 zijne rechten verkocht aan Averbode.
Noch over Odrada, noch over haar vader wordt er merlding gemaakt. Baelenaar Jan Joris (+1890), bibliothacis van de abdij heeft jarenlang vruchteloos de oorkonden van de abdij doorzocht. Nergens heeft hij over de H. Odrada iets aangetroffen.
3. De schrijver van de vita van 1304 vermeldt dat hij beroep gedaan heeft op hetgeen de grijze ouderdom heeft overgeleverd en van geslacht tot geslacht door de voorouders werd medegedeeld. Kon die man zulke woorden wel ernstig neerschrijven, indien Odrada maar omtrent anderhalve eeuw vroeger geleefd had?
4. Hoewel de heerlijkheid van Alem in 1146 door Otto graaf van Duras geschonken werd aan de Benedictijnerabdij van Sint-Truiden, toch volgt hier niet uit dat deze Otto van Duras de zelfde persoon zou moeten zijn als de Otto van Duras die het lichaam van Odrada in ontvangst neemt en er een kerk voor bouwt te Alem, toegewijd aan de H. Odrada. In de kronijken komt de naam Otto van Duras veelvuldig voor. Reeds in 1107 gaf paus Paschalis II aan de abt van Sint-Truiden de toelating om wereldlijke religieusen die de kerk van Alem bedienden, te vervangen door religieusen van de abdij.
5. In de afstandsakte van abdis Machtildis van het klooster van Munsterbilzen aan de abdij van Averbode in 1267, wordt vermeld dat het hof van Scheps sinds onheuglijke tijden in het bezit was van het klooster: a tempore a quo non extat memoria. Geboers en Van Omen denken dat het mogelijk is dat de vader van Odrada zijn goederen aan het klooster heeft overgedragen.
6. In de VIIIste eeuw bezat de H. Abelardus, kleinzoon van Karel Martel en kozijn van Karel den Groote, uitgestrekte eigendommen in de Kempen. In 774 nam hij het habijt in de abdij der Benedictijnen van Corbie in Frankrijk en te dier gelegenheid schonk hij aan die abdij, samen met andere goederen, ook de drie plaatsen Moll, Baelen en Desschel. Van toen af bestuurde Corbie die drie dorpen, onder tijdelijk opzicht door eenen toezichter, die zijn verblijf nam te Mol en de titel van Voogd aannam (vandaar de naam van Voogdij van Moll, Baelen en Desschel), voor het geestelijk werden Moll en Desschel bestuurd door paters van deze abdij, die tot in de XVde eeuw te Moll eene priorij hadden.
Maar het Hof van Scheps en de kerk van Baelen, van welke het jus patronatus aan den heer van Scheps toebehoorde, waren in die gift van Adelardus niet begrepen. Nooit heeft de Voogd van Moll eenig recht uitgeoefend op het Hof van Scheps en nooit hebben de Paters van Corbie eenig gezag gehad in of op de kerk van Baelen, gelijk zij dat hadden te Moll en te Desschel. En waarom niet? Men kan daar geen aannemelijker reden van vinden, dan dat het Hof van Scheps met het jus patronatus der kerk reeds in 774 geschonken was aan het klooster van Munster-Bilzen nen dat dus de H. Adelardus er niet meer kon over beschikken in voor deel van het klooster van Corbie.
7. Indien dus, gelijk er niet valt aan te twijfelen, Odrada’s vader de heer en eigenaar was van Scheps, dan mogen wij daaruit besluiten, dat hij leefde in de VIII ste eeuw en dat hij zelf, na de dood van zijn eenig kind, zijn Hof van Scheps aan St-Amorsklooster ten geschenke gaf. Zulke geschenken werden in die eeuwen zeer veel gedaan door rijke familiën, die geene afsrammelingen hadden en voornamelijk door die welke eene merkelijke misdaad hadden uiteboeten. De vader van Odrada had na dezer dood geene kinderen meer. Hij was wel altijd een deugdzaam man geweest; maar om aan zijne tweede huisvrouw te behagen, had hij Odrada langen tijd door dezen laten mishandelen. … tot uitboeting hunner zonden droegen zij hunne goederen op aan het klooster van Munster-Bilzen. Dit klooster werd gesticht rond 659 door de H. Landrada, die er arm leefde en stierf in het jaar 700. Na haar dood werd dit klooster rijk begiftigd.
De H. Landrada was evenals Odrada van edel en koninklijk bloed. Wie weet of er misschiengeen verwantschap tusschen hen bestond? Zoo zou de vader van Odrada een dubbele reden gehad hebben om dit klooster te begunstigen.
KROONENBERG 1899, p. 142
Odrada werd, waarschijnlijk in het gegin van de twaalfde eeuw, geboren te Scheps, destijds een aanzienlijk gehucht van het Belgische dorp Baelen.
DE RIDDER, 1901, p. 78
Odrade (Sainte), née vraisemblablement à la fin du XI e siècle ou au commencement du XII e siècle à Scheps, hameau de la paroisse de Baelen, sityée près de Moll.
DE SMEDT
VAN DE WEERD, 1928 Deze auteur maakt een schitterende analyse waarbij hij zich steunt op een degelijke kennis van de Frankische-Merovingische maatschappij en geschiedenis. Hij interoreteert grondig de vita van de H. Odrada en het gebruik van de terminologie in de tekst. Alles wijst erop dat het leven van Odrada te situeren is in een Merovingische maatschappij uit de achtste eeuw.
Hij vertrekt van een bronnenonderzoek waarbij hij stelt de de Vita van 1304 teruggat op oudere geschriften. Eerst en vooral verwijst de tekst van 1304 naar een ouder officium Sanctae Odradae waarin op zijn beurt verwezen wordt naar een oudere, ongekende vita. De vita van 1304 neemt de overgrootste gedeelte over uit het officium.
1. Ouders – Ouderlijk goed
In loco qui nunc Scapis ab incolis nuncupatur floret quidam vir illustris Christcola, nobilitate cluens ... cum aequae nobilitatis cultus ac religionis uxore ... Ambo ... de regali stirpe prodeuntes ... Hii igitur ... prolem progenuerunt, quam ... Odrada nomen imponunt.
Het heerlijk vrijgoed wordt in de archieven (1267) van Averbode als ’t volgt omschreven:
Curia de Sceps cum suis appenditiis videlicet jure patronatus dictae ecclesiae de Baelne, hominibus feodalibus, censuis annuis quibusdam bonis quae in dicta villa Scepset aliis villis circumcitis bona S. Amoris dicuntur, cum coeteris juribus et attinentiis dictae curiae, quae bona sunt et fuerunt allodium nostri monasterii praedicti a tempore a quo non extat memoria.Van een kasteel of burcht is er geen sprake. Het zal dan ook wel een sala geweest zijn: een herenhuis met hoeven en lijfeigenen, zoals er meer in de Kempen voorkwamen.
I . Quidam vir illustris : Merovingische uitdrukking voor de hoogste adel. Het late keizerrijk kende tien verschillende standen; de hoogste rang kwam toe aan de illustris: het woordgebruik werd overgenomen door de Frankische adel. Illustris = hoge adel. In de Kempen zijn er talrijke lieden van de hoge adel die schenkingen hebben uitgevoerd aan de H. Willibrordus.
- Aengilbaldus schenkt in 704 zijn bezittingen te Waderloe (Waalre))
- een godgewijde maagd Bertilindis, illustra femina, schenkt haar sala van Hoccascaute (Hoxent) onder Exel
- haar broer Ansbald schenkt zijn bezittingen te Haesloas (Hasselt onder Overpelt)
In de twaalfde eeuw zijn termlen als comes, miles, liber homo gebruikelijk.
II . Naam Odrada is Merovingisch:
De hoger genoemde Bertilindis vermeld dat zij va, haar moeder Odrada haar heerlijk goed van Hoxent heeft geërfd. De naam Odrada was gebruikelijk in de Merovingische tijd
III . Odrada’s levenswijze
Alleen in de Merovingische tijd bestond het gebruik dat deugdzame dochters geestelijke bekoften aflegden, zonder het huis te verlaten; ze werden als godgewijde maagden beschouwd. Zo leefden de HH. Harlindis en Relindis enige jaren te Aldeneyck alvorens zij aldaat een klooster gingen stichten.
IV . Het bestaan van een eerste kerk te Scheps
Het collatierecht van het domein te Scheps moet de invloed van de abdij van Corbie verhindert hebben dat zij haar invloed in Balen en Scheps zou uitoefenen. Omstreeks 800 sticht de abdij overal kerken, meestal toegewijd aan de H. Petrus. In Balen kreeg zij geen voet aan de grond. Er moet reeds een belangrijk domein bestaan hebben met eigen rechten op de kerk van Scheps-Balen.
V . De Sinte-Odradaputjes
De officie spreekt er niet over.
Het zouden doopputten zijn, doopbronnen; meestal worden zij verbonden met de H. Willibrordus; zij komen voor op korte afstand van een rivier. De doopput is iets typisch Iers. Deze gewoonten zullen verdwijnen vanaf de Karolingische tijd in de achtste eeuw.
VI . Losse punten die naar de achtste eeuw verwijzen:
- de aanwezigheid van wilde paarden in een omheind bos
- de uitgeholde wilg als grafkist herinnert aan de stenen sarcofagen die gebruikelijk waren
- kerk van Milligem Kan er reeds een kerk in Milligem bestaan hebben? Milligem behoorde niet tot de voogdij van Corbie.
- eredienst tot de H. Odrada. Verering kwam niet voor op de kalender van het prinsbisdom Luik, zoals verscheidene Merovingische heiligen die dateren van voor de herinrichting van de bisdommen omstreeks 800.
- de benaming basilica voor de kerk te Alem is gebruikelijk voor de Merovongische tijd in de achtste eeuw. Later spreekt men van ecclesia of capella.
Ibique in honorem ipsius basilicam satis decentem sumptus necessarios ministrando jussit fabrcari, quam cleris et ministris insignivit.
Moeilijk punt: graaf Otto
Officium + 1304 Ab Ottone comite suscipitur reverenter, qui, et ejus corpus ut decuit honorificae ecclesiasticae traditur sepulturae
1146 Otto van Duras doet een schenking van de heerlijkheid met kerk van Alem aan de abdij van Sint-Truiden: fondum possessionis sue Aleym cum ecclesia dotata et familia et universis ejus pertnentiis
1107 charter van paus Paschalis II de abdij van Sint Truiden bezit reeds zekere rechten te Alem. De abdij krijgt de toelating om te Alem de kanunniken te vervangen door monikken van de abdij. Ut in eadem ecclesia decedentibus clericis liceat abbatem substituere monachos.