Verdwenen kerkelijk kunstbezit in Balen: verschil tussen versies

Uit Kunsterfgoed
Ga naar: navigatie, zoeken
(Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Verdwenen kerkelijk kunstbezit in Balen'''<br /> <br/> Wanneer we een oude kerk binnenstappen hebben we de indruk dat het gebouw<br /> en zijn inboedel onverande...')
 
(geen verschil)

Huidige versie van 4 jul 2025 om 15:35

Verdwenen kerkelijk kunstbezit in Balen

Wanneer we een oude kerk binnenstappen hebben we de indruk dat het gebouw
en zijn inboedel onveranderlijk aanwezig zijn. Ook al geldt dit meestal voor het
grootste gedeelte van het bezit, toch bewijst de geschiedenis dat er overal “leven
is geweest in de brouwerij”. In zijn licentiaatsverhandeling van 1974-1975
besteed Jan Defever1 tweeënveertig bladzijden aan de verdwenen voorwerpen
die niet meer aanwezig zijn in de Sint-Andrieskerk en ooit vermeld werden in de
archieven. Het gaat om tientallen voorwerpen van allerlei vorm en uitzicht. Voor
sommige voorwerpen is de oorzaak van de verdwijning duidelijk en
verklaarbaar; bij andere voorwerpen moeten er bedenkingen worden gemaakt.
Zeker wanneer er menselijke ingrepen mee gemoeid zijn, gaat men dikwijls over
de schreef.

Oorzaken van verdwijningen

Soms heeft men geen verhaal tegen verdwijningen of verwoestingen. Zo werd
onze kerk enkele malen door brand zwaar beschadigd (1574, 1684) en verdween
er een groot gedeelte van de inboedel. Toen de kerk werd gebouwd tussen 1444
en 1520 werden terzelfde tijd veel voorwerpen en meubilair aangeschaft voor de
uitrusting van de kerk en de uitoefening van de diensten. Alleen in de
brandkoffer vinden wij nu nog enkele voorwerpen terug uit die periode; de rest
is verdwenen, vervangen, vernield. Natuurrampen zoals blikseminslag of
ingrijpende onweren horen thuis in deze categorie van oncontroleerbare
oorzaken. Natuurlijke oorzaken van verval leunen hierbij aan al kan de behoeder
hier meer tussenkomen. Slecht onderhoud van het gebouw kan het meubilair
aantasten door vochtigheid of schimmels; kruipende of rondvliegende insecten
kunnen langs open deuren,vensters of kieren binnenkomen om zich te gaan
nestelen in een eetbare omgeving van hout, papier of textiel. Het is de schrik van
elk patrimoniumbeheerder.
Andere oorzaken van verdwijning liggen in de menselijke aard. Deze kunnen
zeer drastisch zijn zoals in oorlogstijd of bij religieuze onrust. In 1656-1657
betaalde de kerkfabriek dertig stuivers aan Peter Zels en nog twee mannen om
de bewaking te verzorgen in de Sint-Andrieskerk waar ruiters zich hadden
geïnstalleerd. Dat zal wel zijn redenen hebben gehad. De offerblokken ook
waren een gegeerd doelwit. In de loop van de eeuwen zouden er ook gewone
diefstallen of brandstichtingen gebeuren. In 1677 bestelden de kapelmeesters
van Sint-Lucia van Rosselaar te Antwerpen een nieuwe kelk van 22 gulden,
omdat de vorige gestolen was. In de periode 1905-1910 werden de Balense
bedehuizen bezocht voor inventarisatie. Voor de kapel van Gerheide noteerde F.

1 J. DEFEVER, Balen Sint-Andrieskerk. Inventaris van haar kunstbezit, licentiaatsverhandeling KUL, 1974-1975,
p. 54-96.



Donnet: “Al de oude voorwerpen die deze kapel versierden werden over zes of
zeven jaar verkocht2”.

Een andere menselijke oorzaak van verdwijning ligt in de verandering van
smaak of het in onbruik geraken van sommige voorwerpen. Verandering van
smaak deed sommige zaken in ongenade vallen; ze waren niet meer aangepast
aan de smaak van de tijd. Nieuwe voorwerpen vervingen versleten
patrimoniumen dat zijn aantrekkelijkheid had verloren. In 1893 besliste de
kerkfabriek om het hoofdaltaar (1727) met het schilderij van de Marteling van
de H. Andreas te laten verdwijnen. Dit gebeurde vermoedelijk op advies van de
provinciale architect. Er kwamen glasramen op het koor en het grote altaar zou
het zicht belemmeren. Soms werden nieuwe voorschriften opgelegd door de
kerkelijke overheid, zoals bij het voorlaatste concilie waarbij niet alleen heiligen
van de kerkelijke kalender werden afgevoerd maar ook talrijke
gebruiksvoorwerpen in onbruik geraakten door wijzigingen in de ceremoniële
uitoefeningen. Zo werd in Balen ondermeer de communiebank overbodig of
werden sommige beelden aan de kant geschoven.

Oprichting der kerkfabrieken

Daarbij kwam nog dat in vroegere tijden het kerkbestuur nogal willekeurig met
haar eigendommen omsprong en dingen ging verplaatsen of afdanken. Het
kerkbestuur gebruikte eigen middelen om het kerkgebouw uit te rusten. De
financiering gebeurde vooral door de inwoners zelf; individuele personen deden
schenkingen; broederschappen of gilden waren permanent aanwezig in het
kerkgebouw; ook de abdij van Averbode steunde regelmatig de plaatselijke
Balense gemeenschap. De abdij had talrijke bezittingen in de gemeente en
bediende de Sint-Andrieskerk (patronaatsrecht). Soms werd hierover
geredetwist zoals na de brand van 1684 waarbij er jarenlang werd geprocest over
de verantwoordelijkheid voor het herstel. De beslissingsmacht over het
patrimonium lag bijna volledig bij de plaatselijke kerkbesturen en de pastoor.
Dat veranderde grotendeels na de Franse Revolutie (1789). Aanvankelijk werd
alles aangeslagen door de Franse overheid; vooral de abdijen en de kloosters
zouden hieronder lijden. Later zou Napoleon een akkoord sluiten met de kerk en
een nieuwe wetgeving uitvaardigen. Men zocht een uitweg voor de aangeslagen
goederen die staatseigendom waren. Voortaan zouden deze parochiële
kerkbezittingen beheerd worden door de kerkfabrieken. De beheerders werden
officieel geïnstalleerd en moesten zich aan de wetgeving houden. De overheid
zou toezicht houden en de priesters bezoldigen. Toch zouden er nog
onregelmatigheden voordoen. De overheid had slechts een beperkte
belangstelling voor dit bezit en liet de kerkfabrieken betijen zonder veel

2 F. DONNET, Sint-Jan-Baptist Kapel te Gerheide. Gemeente Baelen-op-Neeth, in Inventaris der
kunstvoorwerpen in openbare instellingen. Provincie Antwerpen, deel 3, 1909, p. 400-402.



inmengingen of raadgevingen. De geklasseerde kerken werden mettertijd van
meer nabij gevolgd omdat hier subsidies mee gemoeid waren en er
restauratiedossiers werden ingediend. Vanaf de twintigste eeuw zou hier
verbetering en duidelijkheid te noteren vallen. De kerkfabrieken stonden onder
toezicht van de gemeenten; de gemeenten werden gecontroleerd door de
provincie. Inventarissen werden opgesteld. De lonen van de priesters en de
kosten van de restauratiedossiers werden betaald door de Belgische overheid. De
kerkfabrieken en de pastoor beschouwden zich echter vaak als eigenaars van het
patrimonium en konden soms nogal eigengereid optreden. De overheid liet het
gebeuren.

De inventaris van 1905

In 1905 zouden de heren F. Donnet en F. Van Leemputte de Sint-Andrieskerk
bezoeken en een eerste inventaris opstellen. Zij verwezen naar het vroegere, dus
voor 1905, verdwenen patrimonium zoals het stenen doksaal aan de ingang van
het koor en een stenen sacramentstoren die op het koor was gebouwd. Ander-
zijds vermeldden zij een aantal voorwerpen die thans niet meer in de kerk zijn
bewaard. De meest spectaculaire zijn de twee schilderijen die in 1907 aan het
Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen worden verkocht voor 75.000 Bfr.
met goedkeuring van de gemeenteraad (zie bijlage 1). Het ging om een
Kruisdraging van Pieter Aertsen (1508-1575) en een Laatste Avondmaal van een
Zuidnederlandse schilder, daterend ca. 1470-1490. Zij werden opgenomen in de
Catalogus Schilderkunst Oude Meesters, van 1988. Mogelijk werden deze
schilderijen verkocht om de aan gang zijnde restauratie te bekostigen. Volgens
deze catalogus van 1988 zou er een tweede paneel horen bij het laatste schilderij;
het zou bewaard zijn in het Stedelijk Museum van Oudenaarde.
Wat de twee heren niet vermeldden was dat vijftien jaren voordien het
hoofdaltaar op het koor was afgebroken en vervangen. Het houten portiekaltaar
werd afgebroken en vervangen door een stenen altaar met retabel, uitgevoerd in
1893 door Bressers en Blanchard. Waar het barokke hoofdaltaar en zijn
altaarstuk De Marteldood van de H. Andreas is gebleven is onbekend. Volgens
Jan Defever werd aangenomen dat het werd meegenomen door de afbrekers. Dat
zal wel een kwakkel zijn.

Cosmas en Damianus van de Sint-Luciakapel van Rosselaar

In 1989 verscheen er in het kunsttijdschrift Antiek een kleine notitie3 naar
aanleiding van de 24ste antiekbeurs in Brussel. De originele titel van de beurs
was “Het onverwachte voorwerp”. Bij de notitie stond een afbeelding van twee
beelden: HH. Cosmas en Damianus. De beelden werden uit notenhout

3 Antiek, jaargang 23, nr. 6, januari 1989, p. 363.



vervaardigd en dateerden uit de eerste helft van de zeventiende eeuw, aldus de
bijgevoegde inlichtingen. Over de herkomst werd geen woord gerept. Een
vergelijking met de inventaris van F. Donnet en F. Van Leemputten4 uit 1910
maakte duidelijk dat deze twee beelden herkomstig waren uit de Sint-Luciakapel
van Rosselaar. In de toenmalige, ongeschonden kapel van 1683 werden twee
oudere beelden bewaard die volgens de inventarismakers uit de vijftiende eeuw
moesten stammen. Daarbij reproduceerden zij in hun publicatie een afbeelding
van de beelden waardoor de identificatie bijzonder gemakkelijk werd. Ander-
zijds werd vastgesteld dat de toestand van de beelden was gewijzigd in 1989: de
armen van de beelden waren afgezaagd op de afbeelding. De datering en de
productieplaats in de publicatie van 1989 konden echter worden aanvaard; de
datering van Donnet en Van Leemputten in 1910 klopt niet. Toch blijft de vraag
vanwaar de beelden herkomstig zijn vermits de kapel een halve eeuw later werd
gebouwd.
Wij menen dat deze beelden uit de voogdijkerk van het centrum herkomstig zijn.
In de inventaris van Jan DEFEVER5 werd een archieftekst vermeld waarin
duidelijk werd gemaakt dat in 1648 aan Bernaart Haenegreefs 36 gulden werden
uitbetaald voor de aankoop en het te Mechelen halen van de beelden van St.
Cosmas en Damian. Hetzelfde jaar werd er ook een reliekkast van de HH.
Cosmas en Damianus aangekocht (nu verdwenen). Wanneer de beelden precies
naar Rosselaar werden gebracht is onduidelijk; mogelijk bij de plaatsing van het
zuidelijk zijaltaar in de Sint-Andrieskerk rond 1700. Toen werden twee
levensgrote beelden van de heiligen aan het altaar toegevoegd en werden de
twee kleinere beelden “overbodig”.
De verdere geschiedenis van deze kunstwerken is minder fraai. Ze hangt ook
samen met de afgang en het in onbruik geraken van de Rosselaarse kapel in de
loop van de tweede helft van de 20ste eeuw6. Begin de jaren 1960 werden de
beelden verkocht aan een bricoleur Ton Luyckx uit Geel (overleden). Deze
bricoleur verkocht de beelden door aan antiquair Frits Van Lom te Reuver bij
Venlo (overleden). Daar werden ze gestolen omstreeks 1967. Rond 1970 doken
de sculpturen terug op bij een antiquair in Brussel. Van Lom eiste de beelden
terug op maar de dief-voortverkoper zat in de gevangenis van Luiken, en was
niet solvabel zodat de schadeloossstellingen niet konden worden uitgevoerd.
In 1989 werd er bij de Balense rijkswacht klacht ingediend tegen deze gang van
zaken in de hoop dat de beelden eventueel tegen vergoeding terug naar Balen
zouden kunnen komen. Helaas, de beelden werden in Rosselaar verkocht en van
de hand gedaan. Daarbij was de omkering van (et commerciële verloop een
onmogelijke zaak. Daarbij was de wetgeving in Nederland erg verschillend van
de onze. Of deze verkoop ook in de notulen van de kerkfabrIek van eigenaar

4 F. DONNET en F. VAN LEEMPUTTEN, Kapel van Rosselaar, in Inventaris der kunstvoorwerpen in
openbare instellingen. Provincie Antwerpen, deel 4, 1910, p. 520-522.
5 J. DEFEVER, o.c.,1974-1975, p. 236.
6 J. JANSEN, De bouw van de Sint-Luciakapel te Rosselaar-Balen in 1663, in Taxandria, NR 65, 1993, p. 71-91.



Hulsen of beheerder Rosselaar werd opgenomen is nog niet nagegaan. Wij
weten niet waar de beelden thans bewaard zijn.

De preekstoel van de Sint-Andrieskerk van Balen

Voor het verdwijnen van dit kunstwerk uit de Sint-Andrieskerk moeten wij
helaas met de beschuldigende vinger wijzen naar wijlen pastoor Draulans. Hij
die zoveel gedaan had voor de kerk, zijn inboedel en het orgel. Helaas heeft hij
hier de bal totaal mis geslagen en heeft hij bijzonder slechte raadgevers gehad.
Aanvankdlijk had hij het nog bij het juiste eind. In het parochieblad van 10
februari 1965 gaf hij toe dat de Commissie voor Monumenten bij een bezoek
aan de kerk de preekstoel had positief beoordeeld: ‘het was geen banaal meubel,
het bezat kunstwaarde en mocht niet worden verwijderd7. De aard van het
kerkgebouw vroeg bovendien om houtwerk om de hardheid van de stenen
muren te temperen en wat warmte in de kerkruimte te bewaren. De preekstoel
mocht enkel opgefrist worden”.
Vijf jaar later was Draulans volledig van gedacht veranderd. Hij moet slechte
raadgevers hebben gehad die zijn beslissing hebben veranderd; wij begrijpen
nog steeds niet waarom hij een andere beslissing heeft genomen. In 1970
beweerde hij immers het tegendeel8 en had hij argumenten zat om zijn beslissing
te verantwoorden. “Noch hogerhand, noch bij de kunstkenner bezat het meubel
enige kunstwaarde. De preekstoel belemmerde het zicht; de mensen stootten
hunne kop ertegen; de geluidsinstallatie maakte preekstoel overbodig”, enz….
Als laatste argument citeerde hij een tekst uit de inventaris van 1905 van Donnet
en Van Leemputte: “De preekstoel heeft weinig waarden”. Dat deze inventaris
vol stond met dergelijke achterhaalde uitspraken, was hem ontgaan, zoals ook de
recente uitspraken van de Commissie die hij in het parochieblad had gezet.
Misschien was hij misleid door het bescheiden allure van het steekwerk, zeker
wanneer de stijl werd vergeleken met de gebalde overdrevenheid van de
orgelbeelden. Het was echter een degelijk gemaakt kerkmeubel met prachtige
reliëfs. Wat het nog meer waardevol maakte was dat op de zeszijdige kuip een
buste van de H. Odrada was uitgebeeld, naast deze van de patroon van de kerk
Sint-Andreas, de in de kerk vereerde HH. Cosmas en Damianus, de H. Barbara
en de H. Catharina. De reliefs waren bijzonder fijn gesneden. De preekstoel zou
besteld zijn in 1690 en 120 gulden hebben gekost9. De preekstoel verdween in
de jaren 1970, naar het schijnt via de heer Pelckmans, van Retie, de raadgever
van pastoor Draulans; hij zou er enkele andere kunstwerken voor in de plaats
gegeven hebben. Geruime tijd later werden de reliëfs te koop aangeboden in de
antiekhandel. Waar ze nu te vinden zijn is niet geweten.


7 R. GEUKENS en K. MERTENS, Leven en werken van priester Frans Draulans, Balen, 2002, p. 209.
8 IDEM, p. 319
9 J. DEFEVER, o.c., p. 61-64.




Bijlage

Balen Gemeentearchief
Uittreksel Boek Gemeenteraden 1907-1917: Zitting van 16.11.1907
Balen Kerk Sint-Andreas, Verkoop twee schilderijen

De Raad keurt goed de beraadslaging der kerkfabriek van de kerk van St
Andreas alhier, ad. 27 October ll, waarbij de toelating gevraagd wordt twee
oude schilderijen toebehorende aan zelfde kerk, de ene verbeeldende de
Kruisdraging, de andere het Laatste Avondmaal, te mogen verkopen mits de som
van 75000, aan het Koninklijk Museum van Antwerpen.