Echtheidsattesten voor de H. Odrada: verschil tussen versies

Uit Kunsterfgoed
Ga naar: navigatie, zoeken
(Nieuwe pagina aangemaakt met '1 <br /> Over relieken en echtheidsattesten in het bijzonder deze van de <br /> H. Odrada, vereerd te Balen en te Mol-Milligem <br />  <br /> do...')
(geen verschil)

Versie van 6 jul 2025 om 20:13


Over relieken en echtheidsattesten in het bijzonder deze van de 
H. Odrada, vereerd te Balen en te Mol-Milligem 
 
door Jaak Jansen 
 
De heiligenverering is steeds een belangrijk onderdeel geweest in de devotiepraktijk 
van de katholieke kerk. In de loop van de tijden werden duizenden mannen en 
vrouwen heilig verklaard1. Sommigen werden heilig verklaard door het 
martelaarschap; anderen werden heilig door hun voorbeeldig leven of door de 
diensten die zij aan de kerk hadden verleend. Kloosterorden promootten eigen 
religieuzen naar de kerkelijke kalender. Grote, invloedrijke kerkleraars, mystiekers, 
stichters, vorsten of leiders van bewegingen kregen aandacht en werden 
gecanonniseerd. Zij werden erkend, bewonderd en  vereerd; zij werden tot voorbeeld 
gesteld; zij waren bemiddelaars voor de gelovigen, tussen hier en daar.  
Geleidelijk  zou  de  heiligenverering  zich  verspreiden,  eerst  in  Europa,  later  in  de 
kolonies. Plaatselijke vereringen zouden uitgroeien tot bedevaartplaatsen, soms met 
internationale uitstraling (Rome en Loreto in Italië, Compostella in Spanje, Keulen in 
Duitsland). Heiligenlevens werden beschreven en tot voorbeeld gesteld. Wonderbare 
feiten,  genezingen,  bekeringen  werden  graag  geregistreerd;  zij  toonden  hoe 
invloedrijk de heilige was; zij stelden zijn levenswandel en overtuiging tot voorbeeld; 
zij  droegen  bij  om  de  verspreiding  van  de  verering  te  bevorderen.  De  eerste 
systematische beschrijving van de heiligenlevens gebeurde door Jacopo de Voragine 
(1230-1290),  bisschop  van  Genua,  in  zijn  “Legenda  Aurea”.  Zonder  veel  kritisch 
vermogen noteerde hij alle gekende verhalen over en van de heiligen. Zijn boek zou 
grote invloed uitoefenen en als een soort bijbel worden gebruikt in de middeleeuwse 
iconografie. Goedgelovigheid en fantasie kwamen hierbij dikwijls om de hoek kijken; 
het bleef aantrekkelijk en invloedrijk. 
De verhalen waren in de loop van de tijd aangedikt; af en toe sloeg de fantasie op hol. 
Later  zou  de  kerk  specialisten  opleiden  die  onderzoek  deden  om  degelijke, 
waarheidsgetrouwe  levensbeschrijvingen  op  te  stellen.  Vooral  de  jezuïeten  zouden 
hier baanbrekend werk verrichten: zij werden de bollandisten genoemd naar één van 
de  eerste  initiatiefnemers.  Joannes  Bollandus  (°Judemont  bij  Bolland  1596-
+Antwerpen  1665)  was  jezuïet  en  historicus;  hij  begon  samen  met  Heribertus 
Rosweyde (°1570-+1629) de Acta Sanctorum uit te werken: het grootse plan om op 
historisch  gefundeerde  wijze  de  levensbeschrijvingen  van  de  heiligen  uit  te  geven. 
Bolland verbrede het opzet en werd de eigenlijke stichter van het studiecentrum. De 
documentatie werd door de  bollandisten te Brussel verzameld. Bij de  opheffing van 
de  jezuïetenorde  in  1773  waren  er  reeds  vijftig  delen  verschenen.  In  de  periode 
1773-1794  verschenen nog zes delen. In 1794 trok abt Hermans, van Tongerlo, de 
hagiologische  onderneming  naar  de  abdij.  In  1837  vertrok  het  opzet  terug  naar 
Brussel 2.  In  1904  werd  in  deze  reeks  de  levensbeschrijving  van  de  H.  Odrada 
gepubliceerd3. 
 
1 Overzicht zie REAU, Iconographie de l’art chrétien, 3 delen, Parijs, 1958; zie ook LCI, Lexikon der 
christlichen Ikonographie, delen 5 tot 8, 1974.  
2 Over de rol van Tongerlo in deze onderneming publiceerde W. VAN SPILBEEK, De abdij van 
Tongerloo. Geschiedkundige navorsingen, Lier-Geel, 1888, p. 565-572. 
3 Acta Sanctorum, Dies tertia Novembris. De Sancta Odrada, Commentaar door C. DE SMEDT, 2, 
Brussel, 1894, p. 57-69; een diepgaande studie over de vita zelf, de tekst en de interpretatie ervan  
werd uitgevoerd door ANNEMARIE SPEETJES, De Vita Odrade: het kapittel van Alem en de verering 
voor de heilige Odrada (1100-1400), met een kritische studie van de vita, doctoraatsproefschrift 



 

Reliekenverering4 
 
De verering van de katholieke heiligen is nauw verbonden met de verspreiding van 
hun relieken in de Roomse kerk. Aanvankelijk werd de heilige vereerd daar waar hij 
begraven lag. Spoedig zou de verering worden uitgebreid naar andere plaatsen door 
het verspreiden van relieken (relikten, reliquien, overblijfselen) van de heilige.  
Onderdelen van het lichaam of skelet (primaire relieken) werden meegenomen om 
vereerd te worden elders. De invloedrijke kracht van de heilige was evenzeer 
aanwezig in het onderdeel(tje) en kon de volledige persoon vertegenwoordigen. Ook 
secundaire relieken zoals kledingstukken of gebruiksvoorwerpen van de heilige 
hadden een grote waarde. Een derde soort relieken (tertiaire relieken) waren resten 
die geraakt hadden aan een primaire reliek en op die manier een gedeelte van de 
kracht van de primaire reliek met zich meedroeg.  
Enige rangorde in de kracht van de relieken kon ook worden vastgesteld. De sterkste 
relieken waren deze die verwezen naar het leven van Jezus en zijn moeder Maria 
(Jeruzalem). Dan volgden de naasten van Jezus: de apostelen (H. Petrus begraven 
in Rome; Jacobus de Meerdere begraven in Compostella). Verder volgden de vele 
mannelijke en vrouwelijke heilgen, waarvan er sommigen al meer populair waren dan 
anderen. Sommigen werden aanroepen tegen catastrofen, natuurrampen of ziekten; 
anderen werden aanbeden om allerlei kwalen te verhinderen bij bevallingen, 
huwelijken, ouderdomskwalen of sukses in het leven. De heiligenj zouden verder 
bestaansrecht verwerven via patroonschap van landen, steden, gilden en ambachten, 
broederschappen, verenigingen of via persoonlijke devotie. Mettertijd werd de lijst 
aangevuld met nieuwe heiligverklaringen die tot op onze dagen verder gaan.  
De kerk stimuleerde deze vereringen en ging aan sommige gebeden of oefeningen 
geestelijke beloningen of aflaten verbinden. Feller groeiden de misbruiken toen er 
ook geldelijke bijdragen werden aan gekoppeld; aflaten konden worden gekocht met 
de bijhorende, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van straf in het hiernamaals. 
Mettertijd zou het uit de hand lopen en werd deze “handel” in aflaten  gecontesteerd. 
De Reformatie (1ste helft 16de eeuw, Luther) zou onder meer tegen deze misbruiken 
protesteren en in verzet gaan. Het Concilie van Trente in het midden van de 
zestiende eeuw zou orde op zaken brengen in deze werkwijze en de basis leggen 
voor het ernstig beheer van dit onderdeel van de kerkelijke devotie. Heiligenlevens 
werden ernstig bestudeerd. Relieken werden op hun echtheid onderzocht. Het 
Concilie van Trente zou hier orde op zaken brengen.   
 
De oudste bijzondere vereringsplaatsen waren deze waar de eerste martelaren 
werden begraven. Op hun graven zouden de eerste kerken worden gebouwd. Hieruit 
zou trouwens de gewoonte en verplichting voortvloeien om in elke altaartafel van 
elke kerk een restje of reliek van een heilige aanwezig te plaatsen onder de 
altaarsteen. Met de erkenning en de verspreiding van de godsdienst zou ook de 
behoefte aan relieken sterk toenemen. Tot op heden zou de kerk dit gebruik 
toepassen en altaren toewijden aan één van de erkende heiligen. Alle heiligen 
 
Vakgroep Geschiedenis Universiteit Groningen, 1999. De auteur publiceerde de oorspronkelijke tekst 
van de vita en het officium; van de in het latijn geschreven vita gaf zij een nederlandse vertaling. 
Verder ging haar aandacht naar de relatie tussen Odrada en de kerk van Alem die door een priorij van 
de benedictijnen van Sint-Truiden werd bediend. 
 
4 In 2008-2009 werd er in het museum “De Mindere”, van de minderbroeders te Sint-Truiden een 
tentoonstelling gehouden over relieken en reliekenverering:”Tussen Hemel en Aarde. Relieken en 
reliekenverering”, Sint-Truiden 30 oktober 2008-30 april 2009.  



 

kregen een plaats op de kerkelijke kalender en kregen op een bepaalde dag een 
bijzondere dag van herdenking en verering. 
Anderzijds waren er ook misbruiken en onregelmatigheden. Relieken werden 
gebruikt in politieke machtsspelletjes; hoogwaardigheidsbekleders schonken relieken 
weg om meer macht te krijgen; valse relieken werden verspreid; de authenticiteit 
werd soms niet nagegaan. Soms ging men zover om resten van heiligen te gaan 
stelen om de invloed en de welvaart ervan aan de “goeie” kant te krijgen; het verhaal 
over de ontvreemding van de H. Dimpna in Geel door de inwoners van Xanten is er 
een voorbeeld van. Bedevaartplaatsen kregen grote aandacht en brachten 
volkstoeloop en welvaart. Misbruiken en onregelmatigheden konden niet uitblijven.  
Toch dient erkend te worden dat de volksdevotie tot de heiligen een enorme 
geestelijke kracht was en een wezenlijk element van de volksverheffing; de invloed 
op het persoonlijke en maatschappelijk leven was zeer groot. Voor het culturele leven, 
het maatschappelijke netwerk en de devotie van de gelovigen waren de 
heiligenverering en de reliekenaanbidding bepalend. Wie alleen wil blijven stilstaan 
bij excessen ( het kruishout, de moedermelk van Maria) is te kwader trouw.  
    
Abt Willem van Rijkel (13de eeuw) 
 
Ook de geschiedenis van de verering van de H. Odrada zou een misplaatste ingreep 
kennen  in de dertiende eeuw. Vanaf het begin van de twaalfde eeuw werden er 
vanuit Keulen honderden relieken verspreid over Europa. In 1106 wilde de stad zijn 
territorium uitbreiden en tijdens de bouwwerken van een nieuwe stadsmuur, stootten 
de Keulenaars op een ongekend kerkhof met talrijke graven. Vermits de kerk van de 
H. Ursula in de buurt lag, was men de mening toegedaan dat het hier om een oude 
begraafplaats ging waar de H. Ursula en de elf duizend maagden werden begraven. 
De legendarische vita verhaalde hoe de Britse (Bretoense?) koningsdochter verplicht 
werd om met een heidense prins te huwen. Zij wilde slechts akkoord gaan indien zij 
eerst een reis mocht maken met elf dienstmaagden die op hun beurt duizend 
dienstmaagden mochten meevoeren. Hun tocht voerde hen naar Keulen en vandaar 
verder naar Rome, waar zij paus Cyriacus (366-384) ontmoetten. Bij hun terugkeer 
vonden zij een bezette stad Keulen waar de Hunnen de bevolking teisterden. Ursula 
en haar talrijk gezelschap werd gevangen genomen en met pijlen doorschoten door 
het leger van de Hunnenleider. Zes eeuwen later, in 1106 was men ervan overtuigd 
dat de begraafplaats van deze martelaressen werd terug gevonden. De nieuwe 
vindpaats zou een massa aan relieken voortbrengen; de legendarische 
levensbeschrijving werd letterlijk genomen.  De benedictijnen zouden vanaf de 
twaalfde eeuw belangrijke verspreiders worden van deze vondst. In de dertiende 
eeuw zou de verspreiding van deze Keulense relieken nog blijven verder gaan. Abt 
Willem van Rykel van de benedictijnenabdij van Sint-Truiden was een vurig 
verzamelaar en verspreider van deze relieken. Vanaf 1260 ontving de abdij van Sint-
Truiden talrijke relieken  vanuit Keulen.  Tussen 1270 en 1272 verzamelde en 
verdeelde abt Van Ryckel honderden resten van skeletten. Vermist deze vrouwen 
volgens de legende allen de marteldood waren gestorven, waren zij ook tot de 
heiligen- staat verheven. Willem van Ryckel hield in grote lijnen een administratie bij 
en noteerde dagelijks zijn initiatieven van de verdeling. Over de identificatie nam hij 
het niet zo nauw; willekeurig ging hij aan de resten namen toedichten die nergens 
enige grond van waarheid vertoonden. Op 23 augustus 1271 noteerde hij de 
verspreiding van de relieken van de H. Catharina, de H. Odrada en de H. Filippus; zij 
werden doorgestuurd naar het bedehuis van Alem-op-de-Maas, een afhankelijkheid 



 

van de abdij van Sint-Truiden5. Wat er precies werd geschonken aan de kerk van 
Alem stond niet genoteerd. In andere notities stond wel vermeld dat het om “een 
schedel” of “een hoofd” of “een lichaam” ging; hier werd verder geen precisering 
opgegeven. De naamgeving van van Rykel was ook vaak willekeurig en verwarrend; 
de betrouwbaarheid van de notities waren ondermaats. Sommige auteurs 
beschouwden onterecht deze informatie over de levering van relieken aan Alem als 
het begin van de verering van de H. Odrada te Alem6. De vita over de H. Odrada die 
in 1304 te Sint-Truiden zou zijn geschreven, zou bijgevolg aansluiten bij de 
verwerving van relieken in 1271. Verscheidene argumenten zouden deze visie 
ontkrachten. Voor 1271 werd er reeds verwezen naar Odrada. In Alem werd de naam 
van Odrada reeds vroeger vastgesteld door A.J. Speetjes: er bestond reeds voor de 
dertiende eeuw  een “Sent Hodraden acker” in Alem en in Lobberich woonden 
“homines beate Odrade”. Speetjes wees in haar doctoraat eveneens op de nauwe 
verwevenheid tussen machtspolitiek van de abdij en de gevolgen voor de plaatselijke 
heiligenverering. Enerzijds was de neiging groot om de vita van de H. Odrada als 
puur verzinsel en legendarisch te beschouwen; anderzijds werd deze mening 
doorkruist door enkele historische gegevens en toch weer niet genoeg om een 
duidelijke, andere conclusie te trekken. Het recent onderzoek van de reliek te Balen 
door Mark Van Strydonck zou nieuw licht brengen in deze problematiek.  Door het 
Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium werd een radiocarboondatering 
uitgevoerd op het kaaksbeen van Sint-Odrada in  de Sint-Andrieskerk te Balen. Dit 
kaaksbeen zou in 15737 (aldus Joannes De Roover) opgegraven zijn te Alem waar 
de H. Odrada werd begraven en waar Otto van Duras voor haar een bedevaartkerk 
bouwde. De conclusie van Mark Van Strydonck was dat het kaaksbeen toebehoorde 
aan een vrouw die in de achtste eeuw had geleefd8. Ook een ander gelijkaardig 
onderzoek op een door van Rijkel verspreide schedel van één van de elfduizend 
maagden leverde een datering op die niet uit de te verwachten 4de eeuw herkomstig 
was. De betreffende schedel, bewaard in Sint-Truiden, was herkomstig van een 
persoon die in de zesde-zevende eeuw geleefd had9. 
 
 
Over authenticiteitsattesten van de H. Odrada 
 
In het begin van de zestiende eeuw zal de reformatie op gang komen in Europa; 
eerst in Duitsland, daarna in de andere landen van Europa. De misbruiken in de kerk 
waren talrijk; er waren twijfels over de religieuse waarheden en gebruiken. De 
kerkelijke aflatenpolitiek was een doorn in het oog; de heiligenverering was er de 
basis van. Aflossingen in het hiernamaals werden gekoppeld aan financiële bijdragen. 
De wijdverspreide aflatencommercie bracht ontevredenheid en verzet. Vooral een 
initiatief van paus Leo X (1513-1521) was in het verkeerde keelgat geschoten; de 
opbrengst van de aflaten moest onder meer dienen om  de grote bouwwerken in 
Rome te financieren. De augustijn Maarten Luther zou verzet aantekenen in 1517; hij 
kreeg grote navolging. Nieuwe ontevredenen en richtingen zouden ontstaan. De 
 
5 Ph. GEORGES, De reliekenschat van de Benedictijnerabdij van Sint-Truiden, in Stof uit de kist. De 
middeleeuwse textielschat uit de abdij van Sint-Truiden, Leuven, 1991, p. 33. 
6 BIJSTERVELT en anderen  
7 Acta Sanctorum. De Sancta Odrada, o.c., p. 59, nr. 9,  
8 M. VAN STRYDONCK, Relieken. Echt of vals?, Leuven, 2006; over het onderzoek van het 
kaaksbeen van de H. Odrada zie p. 111-119. 
9 M. VAN STRYDONCK, o. c., 2006, p. 77 



 

scheuring en verdeeldheid in Europa waren onvermijdelijk en grondig. De gevolgen 
zijn tot op heden aanwijsbaar. 
Voor de kerk van Rome waren de vele ongeregeldheden en tegenkantingen 
aanleiding om in het midden van de zestiende eeuw het Concilie van Trente (1545-
1563) te organiseren. Hier werden maatregelen genomen en antwoorden gegeven 
aan deze bedreigingen. Nieuwe bisdommen werden opgericht; cathecese-onderricht 
werd gestimuleerd; de controle en toezicht verstrengd. De kerkelijke bedienaars 
werden beter opgeleid en beter begeleid. Voortaan zou men ook nauwer toezien op 
de echtheid van de relieken; onregelmatigheden moesten vermeden worden. Het 
toezicht hierop zou worden uitgeoefend door de kerkelijke hoogwaardigheids-
bekleders, bisschoppen of aartsbisschoppen. Zij zouden op regelmatige wijze 
controle uitoefenen op devotie; zij wilden excessen vermijden; zij wilden de 
heiligenverering onder controle houden; onder meer schreven zij attesten  voor de 
relieken en hun plaatselijke verering. Aanvankelijk ging het hier om handgeschreven 
attesten die door de secretariaten van de bisschoppen werden afgeleverd. Tijdens 
dekenale visitaties werd alles gecontroleerd en in veslag gebracht.  
In de negentiende eeuw zou er in de attesten verandering en vereenvoudiging 
komen. Aangezien het om talrijke attesten ging, en de nomenclatuur grotendeels 
identiek was voor alle attesten, werden altijd weerkerende elementen vooraf gedrukt 
en vulde de gemachtigde controleur plaatselijk in handschrift de specifieke gegevens 
in, aangepast naargelang het geval dat hij voor zich had. De vaste, identieke 
gegevens waren: de naam van de bisschop, zijn wapenschild, de gebruikelijke 
verwelkomingsgroet, de verwijzing naar de regelgeving van het Concilie van Trente, 
de toelating tot verering, de verzegeling, de plaats van uitgave. Meer specifieke, met 
de hand toegevoegde gegevens waren: de naam van de heilige waarvoor de 
authenticiteit werd uitgesproken, het uitzicht en vorm van de reliekhouder, de 
datering van het document, de naam en ondertekening van de mandaathouder van 
de bisschop. 
 
 
Het eerste Balense authenticiteitsattest van de H. Odrada 
 
Toen abt Servatius Vaes, van Averbode in 1654 de reliek van Sint-Odrada naar 
Balen bracht10, leverde hij ook een echtheidattest af  waarin de reliek werd 
omschreven en de voorgeschiedenis werd duidelijk gemaakt (Bijlage nr. 1). In het 
document maakte hij bekend dat het hier het onderkaaksbeen betrof van de H. 
Odrada, geboortig van Balen. In 1651 was de reliek uit veiligheidsoverwegingen aan 
de abt bezorgd door Filippus Nevius, de pastoor van Hooge Mierde. Deze laatste 
had de reliek ontvangen van E.H. deken Mattheus Langhencruys; Langhencruys had 
ze in 1617 ontvangen uit handen van bisschop Zoësius van ’s Hertogenbosch. De 
reliek werd opgevraagd bij de abt door Joannes van Tilborg, pastoor te Balen, 
norbertijn van Averbode.. De resten van de H. Odrada waren opgegraven einde 
zestiende eeuw toen de tijden onveilig waren en schendingen dikwijls voorkwamen in 
het Noorden. Abt Vaes vermeldde dat op 27 september 1654 de reliek 
processiegewijs naar de Balense kerk werd gedragen om er te worden vereerd. Het 
geschreven echtheidsdocument werd getekend en gezegeld door de abt; pastoor 
Van Tilborg zette zijn handtekening als getuige. Hiermee leverde de abt een 
voorbeeld van een autenticiteitsattest af bij de Balense reliek.   
 
10 Zie ook J. JANSEN, De devotie tot de H. Odrada in de Kempen tijdens de 17de eeuw, in Taxandria, 
NR 78, 2006, p. 83-98; met attest van abt Servaes. 



 

De echtheid van de reliek werd gestaafd door de reliek duidelijk te omschrijven en 
door de voorgeschiedenis volledig te schetsen met de redenen voor de overbrenging 
en de vermelding van de vraag vanuit het geboortedorp Balen. Wat de abt niet 
vermeld is de manier waarop het naar Balen werd gebracht. In welke houder werd 
het kaaksbeen overgebracht? Wel staat vermeld dat het kaaksbeen in Hoogemierde 
in een kistje werd bewaard (in capsula), in zover dat er terplaatse in Hoogemierde 
gesproken werd over het “kistje van Sint-Odrada”. Wij vermoeden dat de reliek in 
dezelfde houder werd overgebracht naar Balen. We denken ook dat dit kistje later 
opgeborgen werd in de decoratieve uitstaltroon uit het midden van de achttiende 
eeuw. Het kistje moest in de ruimte geschoven worden die zich bevindt onder het 
beeld van de H. Odrada11. Slechts in 1830 zal hier verandering in komen. Pastoor 
Bols liet een nieuwe, zilveren reliekhouder maken ter vervanging van het wel 
voldoende mooie, maar toch eerder erbarmelijke houten kistje (“in satis pulchra sed 
trista cista lignea”). Is het kistje bewaard gebleven? Tot hiertoe werd het niet 
gevonden; het was uit Hoogemierde herkomstig en werd in Balen overgenomen. 
Eigenlijk ging het hier om een tertiaire reliek. In 1837 zou pastoor Bols een uitvoerige 
motivatie over de verering en de reliek van Sint-Odrada sturen naar aartsbisschop 
Sterckx12.  Geboers en Van Olmen suggereren dat het kistje nog steeds bewaard 
was op de het einde van de negentiende eeuw. Het oud “Odradakasje” waarin de 
relikwie in 1654 werd vervoerd zou nog te zien zijn in het voetstuk van de 
uitstallingstroon uit het midden van de achttiende eeuw. Deze troon werd 
overgebracht naar de in 1896 opgerichte kapel te Scheps13.   
 
 
Latere attesten te Balen 
 
In het kerkarchief van Sint-Andries Balen vinden wij nu drie attesten die opgevat zijn 
volgens de hoger beschreven, negentiende eeuwse regels door een combinatie van 
een voorgedrukte tekst en de handgeschreven toepasbare, specifieke gegevens van 
de reliek. De attesten werden geleverd door aartsbisschop Deschamps in 1869 
(Bijlage nr. 3), door aartsbisschop Goossens in 1891 en door aartsbisschop Van 
Roey in 1937.  Er moet nog een attest van 1830 bestaan hebben. Toen werd het 
kaaksbeen van Sint-Odrada overgebracht vanuit een houten kistje naar de huidig 
aanwezige reliekhouder in de uitstallingstroon14. Achteraan werd de houder 
afgesloten met de gebruikelijke rode touwtjes en driemaal een zegel van de 
zetelende aartsbisschop de Méan (1817-1831). Door de Méan moet er ook een 
attest geleverd zijn. Het valt op hoe attesten dikwijls geleverd worden wanneer er met 
de relieken iets gebeurd: een nieuwe houder voor een bestaande reliek, het 
overplaatsen van een gedeelte van de reliek in een nieuwe houder, het overbrengen 
van een gedeelte van de reliek naar een andere bewaarplaats.  
In de drie hoger vermelde attesten werd bijgeschreven dat het om een reliek “ex 
ossibus” ging, een onderdeel van het gebeente. Een dergelijke, primaire reliek was 
bijzonder krachtig en stelde als het ware de heilige zelf aanwezig. In het attest van 
 
11 Zie ook A. GEBOERS en F. VAN OLMEN, De H. Odrada van Baelen, haar leven en hare vereering, 
Mechelen, deze auteurs delen dezelfde mening in hun publicatie, p. 94 (1891), p. 65 (1898).   
12 J. JANSEN, Devotie tot de H. Odrada in de Antwerpse Kempen tijdens de 19de eeuw, in Taxandria, 
82, 2010, p. 61-83, in het bijzonder p. 66-67.  
13 A. GEBOERS en F. VAN OMEN, o.c., 1891, p. 94; 1898, p.65. 
14 “olim conservabatur in satis pulchra sed trista cista lignea, ad anno 1830 curati eam includi in ampla 
pulcherrima et sumptuosa pixide argentea… J. JANSEN, o.c,, in Taxandria, NR 82, 2010, p. 82. 



 

1937 werd er meer duidelijkheid gegeven over de aard van de reliek, de 
vertegenwoordiger van de kardinaal voegde toe dat het ging om het volledige, 
onderste kaaksbeen van de heilige: “ex ossibus (integra maxilla inferior)”.        
De geschreven tekst lichtte ons ook in over het uitzicht van de houder. In 1869 was 
er sprake van koperen houder van ronde vorm (“theca cuprea forma rotunda”). Hier 
gaat het om een nieuwe houder die kleiner van formaat was en bijgevolg meer 
hanteerbaar bij de verering. De toekenning van aflaten was ook gebonden aan de 
verering van de relikwie van Sint-Odrada. Later kon deze koperen houder 
gemakkelijk meegenomen worden naar Scheps indien er een bedevaart naartoe trok. 
Een stukje van het kaaksbeen werd in de ronde houder opgenomen. In 1891 was er 
sprake van een zeszijdige houder “(theca chartaria formae sexangulae”). Hier gaat 
het om de nieuwe reliekhouder die in 1891 werd aangekocht te Mechelen bij 
Festraets. De zeszijdige ruimte werd gedragen door twee neerknielende engelen;  
boven deze houder is er een zeszijdig, neogotisch kapelletje met een voorstelling 
van de H. Odrada met het paard dat zij beteugelde15. Hier ook werd een stukje van 
het kaaksbeen opgenomen in de houder. In de gedrukte tekst werd de wijze van 
bevestigen verbeterd: het woordje “filo serico” (zijden draad) werd doorstreept en 
vervangen door het woordje “vittis sericis” ( zijden linten). Verder werd de gedrukte 
tekst aangepast aan het nieuwe uitzicht. Normaal is de reliek zichtbaar door een 
cristallijnen venstertje; in de nieuwe houder werden in 1891 verscheidene 
doorkijkvenstertjes aangebracht (“crystallis”). Het attest van 1891 werd ondertekend 
door de Balenaar F. Van Olmen, secretaris van kardinaal Goossens. In hetzelfde jaar 
publiceerde Van Olmen samen met A. Geboers het boek over de Balense heilige. Te 
melden valt nog dat Van Olmen in het attest begrijpelijk de heilige vermeld als virgo 
Balensis. 
Het attest van 1937 betreft dezelfde zeszijdige houder als deze beschreven in 1891. 
In de marge van het attest van 1937 werd trouwens verwezen naar de erkenning van 
de relieken door kardinaal Goossens op 26 augustus 1891. In de gedrukte tekst 
werden in 1937 de aangepaste verbeteringen opnieuw overgenomen. In naam van 
kardinaal J.E. Van Roey ondertekende als mandaathouder Z.E.H. Caeymaex, die 
zich “custos SS. Reliq.”, bewaarder van de heilige relieken noemt.    
 
 
Reliekattesten van de H. Odrada te Milligem 
 
 
In 1693 werden drie deeltjes van het Balense kaaksbeen afgenomen en 
overgebracht naar de kerk van Milligem. Hierbij werd blijkbaar geen attest geleverd; 
alleszins was er geen attest aanwezig in het kerkarchief. Alleen Odradavereerder De 
Rover, pastoor van Macharen, volgde de overbrenging op de voet en beschreef in 
lyrische bewoordingen de ontvangst in Milligem16. Volgens De Rover kon de parochie 
zich gelukkig prijzen bij de overbrenging van het reliekdeeltjes naar de kapel. 
Voortaan zou het bedehuis van Milligem toegewijd zijn aan O.-L.-Vrouw en de 
H.Odrada. Kanunnik Coenen , pastoor van het nabijgelegen Bel en lid van het 
kapittel van Sint-Dimpna, publiceerde het boekje over Odrada en beschreef de 
 
15 J. JANSEN, o.c., 1990, p. 34. 
16 Acta Sanctorum, De Sancta Odrada, o.c. 1894, p. 61, nr. 17. 



 

belangrijke feiten die er in die tijd waren gebeurd17. Milligem behoorde op dat 
ogenblik nog tot de vrijheid van Geel. 
Het oudste, geofficialiseerde attest vinden wij in de achttiende eeuw. De bisschop 
van Antwerpen, Jacobus T.J. Wellens, leverde in 1777 een attest af voor de relieken 
in de toenmalige kerk-kapel, toegewijd aan O.-L.-Vrouw en de H. Odrada (Bijlage nr. 
2). Wellens is niet alleen bisschop van Antwerpen maar ook  apostolisch 
afgevaardigde voor het diocees van ’s Hertogenbosch. Volgens het attest van 1777 
zou de reliek van de H. Odrada overgeplaatst worden in een andere houder. Het 
document18 beschreef een oudere zilveren houder, in de vorm van een hart, met een 
kristallen venster, stevig van uitzicht, met de relieken van de heilige maagd Odrada. 
Bisschop Wellens vermeldde dat de reliek reeds vroeger geattesteerd werd door 
kardinaal Thomas Philippus d’ Alsace, aartsbisschop van Mechelen, die bestuurde 
van 1716 tot 1759.  In het jaar 1777 werden de reliek overgeplaatst in een zilveren 
houder, ovaal van vorm, met vooraan een christalijnen venster; de reliek werd met 
een gebruikelijke, zijden lint van rode kleur vastgehecht. De bisschop bracht zijn 
zegel aan op de reliekhouder en bevestigde dit in het attest. De overplaatsing in 
1777 was de aanleiding tot het schrijven van dit attest.  De nieuwe, ovale 
reliekhouder van 1777 is nog bewaard, de oudere, hartvormige houder niet meer.  
Het attest vermeldde dat de reliek kon worden vereerd door de gelovigen van het 
diocees van ’s Hertogenbosch.  Het toenmalige bisdom Antwerpen strekte zich uit tot 
in Nederland.          
In de marge van het document van 1777 werd er in 1859 een handgeschreven nota 
toegevoegd door de vicaris generaal J.B. Van Hemel in naam van aartsbisschop 
Engelbertus Sterckx.  Milligem behoorde vanaf 1802 bij het bisdom Mechelen. De 
toelating werd gegeven om de reliek te vereren in het diocees; anderzijds werd de 
toelating weerhouden om het te verheffen (“exaltari”). Naast de nota werd het zegel 
van Sterckx aangebracht. Het betrof hier een nieuwe reliekhouder die door de 
kerkfabriek werd aangeschaft. Achteraan de houder werd het wapen aangebracht 
van de aartsbisschop. 
 
 
Aflaten 
 
De aflaten die zoveel verandering en twist hadden veroorzaakt in de zestiende eeuw, 
bleven later toch nog in gebruik. De oudste, gekende toekenning van een aflaat voor 
de verering van de Heilige Odrada dateerde uit de achttiende eeuw. Voortaan zou de 
beloning uitgedrukt worden in dagen aflaat dit wil zeggen in dagen aflossing of 
bevrijding van schuld die door zondig leven werd veroorzaakt. De financiële 
connotatie was verdwenen. Milligem is op dit vlak het meest actief. Elke vrijdag werd 
er smorgens ter ere van Sint-Odrada een mis gezongen. De week voor Allerheiligen 
was er begankenis. Kardinaal d’ Alsace (1716-1759)  kende een aflaat van honderd 
dagen toe aan degene die op de vrijdag de mis bijwoonde en daarna de relieken van 
de H. Odrada vereerde19.  De Meerhoutenaar C. Mangelschots publiceerde in 1854 
de “Litanie der heilige Maegd Odrada” achteraan na het levensverhaal van de 
 
17 JUDOCUS COENEN, Het leven van de H. Maghet Odrada, Antwerpen, 1688, anastatische herdruk 
2008. 
18 Gemeentearchief te MOL, Archief van Milligem, los blad 
19 Zie ook A. GEBOERS en F. VAN OLMEN, o.c;, 1898, p. 73.    



 

heilige20. De litanie kreeg op 21 maart 1854 het imprimatur van vicaris-generaal P. 
Corten. Odrada werd aanbeden als “Patronesse van Milghem, Beschermster van 
Baelen en Macharen”... 
In Balen kon men andere papieren voorleggen. Paus Pius VI, die bestuurde van 
1775 tot 1799, verleende aan de kerk van Balen een volle aflaat (dit is kwijtschelding 
van alle schuld) op de feestdag van Sint-Odrada (3 november). Tijdens de visitatie 
van de parochie door landdeken C. Van Dongen werd in 1781 genoteerd dat er op 
die feestdag een volle aflaat te verdienen was21. Opvolger Pius VII verleende op 17 
juli 1821 dezelfde aflaat op de feestdag en op zeven andere dagen. Aartsbisschop 
de Méan (1817-1831) legde in hetzelfde jaar deze aflaat precies vast op de feestdag 
van Sint-Odrada en de zeven volgende dagen (octaaf van Sint-Odrada)22.   
Tijdens de feestelijkheden van de negentiger jaren van de negentiende eeuw werden 
niet alleen talrijke kunstvoorwerpen vervaardigd en een boek over Odrada 
gepubliceerd. In 1891 keurde kardinaal Goossens (1884-1906) een litanie van de H. 
Odrada goed en verbond daaraan ook een aflaat van 100 dagen ten gunste van 
diegenen die de litanie en de bijhorende gebeden zou opzeggen23. Het jaar daarop 
werd er een broederschap van de H. Odrada gesticht door de Balense pastoor G.L. 
Van der Donck24. De 439 nieuwe leden zullen de litanie zeker verwelkomd hebben. 
Deze litanie was een van de sterke devotie-ogenblikken voor de leden van de 
broederschap.  De Heilige Maagd Odrada werd vooral vereerd tegen oogziekten en 
veepest. Enkele items uit de litanie willen wij ter illustratie aanhalen, zij sluiten nauw 
aan bij de plaatselijke verering: 
…… 
Heilige Odrada                                       bid voor ons 
Luister van Baelen                                 bvo 
Eer en roem van Millegem                     bvo 
……  
Engel van zuiverheid en zedigheid, bvo 
Wonder van verduldigheid in lijden en vervolgingen, bvo 
Kastijdster van uw onschuldig lichaam, bvo 
Spiegel van weldadigheid jegens de armen, bvo 
…… 
Licht der blinden, bvo 
Toevlucht der landbouwers in al hunne noodwendigheden, bvo 
Bijzondere patronesse tegen ziekte van vee en dieren, bvo 
Troosteresse van allen die U aanroepen, bvo 
Onze machtige beschermster, bvo 
…….. 
 
 
 
 
 
 
20 C. MANGELSCHOTS, Leven der Heilige Maegd Odrada. Gevierd wordende te Milghem, by Moll, 
den derden november, Geel 1854. 
21 Opgezocht door Paul Vos voormalig archivaris van Mol. 
22 Zie ook A. GEBOERS en F. VAN OLMEN, o.c., p. 82 (1891), p. 54 (1898).   
23 Zie ook A. GEBOERS en F. VAN OLMEN, o.c., 1898, p. 79-83.   
24 H. VANDER SANDEN, De Sint-Andriesparochie te Balen: 1868-1900, in Jaarboek 2008 Erfgoed 
Balen, 2008, p. 75-95, in ’t bijzonder p. 90-91. 



 
10 
 
 
 
Bijlagen 
 
1. Averbode Abdijarchief  
AAA., Verzameling copieën van Balenaar Stanislas Joris Handschrift 9, nr. 79. 
C. DE SMEDT, Dies tertia novembris. De Sancta Odrada, 1894, p. 59, nr. 12 
 
1654. Abt  Servatius Servaes geeft het relaas over de geschiedenis van het reliek 
van Sint-Odrada van Balen en vermeldt de authenticiteitsattesten die het 
vergezelden. 
 
De Reliquiis s. Odradae. 
 
Servatius Dei patientia abbas Averbodiensis omnibus ac singulis praesentes visuris 
seu legi audituris salutem in Domino.  
Notum facimus et attestamur quod nos requisiti a  ven.li Domino Joannae van Tilborg 
canonico Averbodiensi et pastore ecclesiae Balensis, sacras Reliquias S. Odradae 
Virginis in Balen natae, nominatim integram mandibulam inferiorem, anno 1651 mihi 
traditam a ven.li viro Domino Philippo Nevio in Julio, ut easdem subtraheret furori 
haereticorum et alibi majori in honore devotioni populi fidelis exponerentur, quas 
quidem illi miserat Reverendissimus Dnus Episcopus Sylvaeducensis Nicolaus Zoes 
easdem sic nominatas et declaratas debita cum reverentia venerati sumus et 
recognovimus juxta publicum instrumentum Rev.di Domini Mathaei Langhecrucii 
pastoris Hilvarenbecensis et decani christianitatis et attestationem ven.lis Domini 
Philippi Nevii praefati, cujus tenor sequitur de verbo ad verbum : « Anno a navitate 
Domini 1617, nona die Augusti, ego infrascriptus has reliquias Sanctae Odradae 
virginis accepi a Reverendissimo Domino Nicolao Zoes, episcopo Buscoducense pro 
ecclesia Hogemierdensi : in quorum fidem haec scripsi et subscripsi. Ita est, 
Mathaeus Langhecrucius, pastor Hilvarenbecen-sis et decanus christianitatis ». Et ad 
latus instrumenti apparebat signum sigilli ; in hostia, quae jam erat corrupta, 
suprascripti Rdi Dni Pastoris et Decani christianitatis Hilvarenbecensis. In alia charta 
sic habebatur : « Ego Fr Philippus Nevius, pastor in Hoogemiert, has sacras reliquias 
S. Odradae virginis a Revmo Dno Nicolao Zoesio, epo Sijlvaeducensi, ad nos et 
ecclesiam Hogemierdensem per Rev.dum D.num Matthaeum Langhencrucium 
pastorem in Hilvarenbeec et decanum christianitatis, missas, una cum tota 
communitate nostra Hogemierdensi processionaliter ex Lagemiert detuli et easdem 
inclusas in certa quadam capsula quae solet vocari capsula S. Odradae virginis in 
ecclesia Hogemierdensi honesto loco reposui anno 1617 in mense Augusto ». Infra 
erat positum : « Ita est, F. Philippus Noevius pastor in Hogemiert ».  
Quas quidem reliquias sacras majori quo decuit honore et devotione cum solemni 
processione 27a septembris anno 1654 in ecclesiam parochialem Balensem diocesis 
Buscoducensis, introduximus, eique  resignavimus reliquiario sanctae Odradae 
includendas ibidemque collocandas ad augendam incolarum et Christi fidelium 
devotionem. In quorum fidem praesentes manu nostra subscripsimus et sigilli nostri 
impressione muniri fecimus. Datum in aedibus pastoralibus Balensibus die 27 
septembris anno Dominicae incarnationis 1654 
 
Loco sigilli 



 
11 
                          Eratque signatum : F. Sevatius abbas Averbodiensis 
Haec copia collata cum originali concordat de verbo ad verbum 
Qoud attestor F. Ioannes van Tilborgh 
Pastor in Balen 
 
2. Gemeentearchief Mol 
Archief Millegem 
Los blad 
 
Authenticiteitsattest voor de relieken van Sint-Odrada te Millegem 
 
Jacobus Thomas Josephus Wellens Dei ET Apostolicae Sedis Gratia Episcopus 
Antverpiensis 
necnon Delegatus Apostolicus in partibus catholicis Diaecesis Buscoducensis 
 
Omnibus has visuris Salutem in Domino 
 
Fidem facimus et attestamur Nos Reverenter aperuisse thecam argenteam, figuram 
cordis referentem, chrystallo ab anteriori parte bene munitam, continentem sacras 
reliquias Sanctae Odradae virginis, ab Eminentissimo Domino Thoma Philippo 
cardinali de Alsatia et archi episcopo Mechliniensi olim recognitas: quas sacras 
reliquias pro veris et legalibus agnocentes inclusimus alteri thecae argenteae figurae 
ovatae, ab anteriori parte vitro chrystallino coopertae eamque vitta serica Rubri 
coloris colligavimus, ac sigillo Nostro minori in cera Rubra Hispanica impresso muniri 
mandavimus quae theca adhuc duabus aliis majoribus formae Rotundae figuarum 
minor est aerea, major argentea est inclusa; permittentes ut Praefatae S. Reliquiae 
publicae fidelium venerationi Exponantur in Ecclesia parochiali loci de Millegem 
Diaecesis Buscoducensis in partibus catholicis. 
 
Datum Antverpiae die 8 mensis julii 1777 
Signatuur ? Engelgrave Vic. Glis 
 
De mandato Illmi ac Revmi Dni mei 
A. Van Celst secr. 
 
In de rand toegevoegde notitie van 1859: 
Engelbertus Cardinalis Sterckx, archiepiscopus Mechliniensis 
SS. Reliquias S. Odradae virg. in his Litteris memoratas, necnon in eadem theca 
argentea figurae cuxta? repositas (quam sigilo nostro munivimus) in Diaecesi nostra 
fidelium venerationi exponi, non autem exaltari permittimus 
Mechliniae die 3 7bris 1859 
 
J B Van Hemel Vic. Gen. 
 
Met zegel 
 
 
3. Balen Kerkarchief, losse nota 
Echtheidsattest voor de relieken van Sint-Odrada in de Sint-Andrieskerk te Balen, 
geleverd door kardinaal Descamps in 1869 



 
12 
 
Victor Augustus Isidorus DESCAMPS 
Dei et apostolicae sedis gratia archiepiscopus Mechliniensis, 
Primas Belgii, S.S. prelatus domesticus  
Et solio pontificio assistens , 
Omnibus has visuris salutem in domino 
Met wapenschild en devies PERVIA COELI PORTA MANES 
 
Tenore praesentium fidem facimus indubiam et attestamur, quod Nos, die datae 
harum, juxta , debite recognoverimus et approbaverimus Sacras Reliquias  
 
Ex ossibus S. Odradae Virg. Balensis  
Nobis cum debitis authenticitatis notis exhibiteis quas 
 
reverenter reposuimus et collocavimus in theca   cuprea forma rotunda   circulo 
argenteo  et crystallo ab interiori ornata, bene clausa et filo serico coloris rubri debite 
colligata, necnon sigillo nostro in cera Espanica impresso, firmiter obsignata. Ad 
omnipotentis Dei gloriam Sanctorumque suorum honorem permittimus ut praefatae 
SS. Relquiae in hac dioecesi publicae Fidelium venerationi exponi possint.      
Datum Mechliniae sub nostri Vicarii Generalis signo sigilloque  nostro necnon 
Secretarii nostro chirographo, die  24   mensis Julii anni 18 69  
 
Met signatuur I.        vi. gen. 
De Mandato Illmi ac Rmi Domini Arciepscopi 
(((L. Grietens secr.  



[jan@tridel:~/projects/kunsterfgoed]$ vi 8_OdradaEchtheidsattesten\ voor\ de\ Hs.html [jan@tridel:~/projects/kunsterfgoed]$ pandoc -f html -t mediawiki 8_OdradaEchtheidsattesten\ voor\ de\ Hs.html
1
Over relieken en echtheidsattesten in het bijzonder deze van de
H. Odrada, vereerd te Balen en te Mol-Milligem

door Jaak Jansen

De heiligenverering is steeds een belangrijk onderdeel geweest in de devotiepraktijk
van de katholieke kerk. In de loop van de tijden werden duizenden mannen en
vrouwen heilig verklaard1. Sommigen werden heilig verklaard door het
martelaarschap; anderen werden heilig door hun voorbeeldig leven of door de
diensten die zij aan de kerk hadden verleend. Kloosterorden promootten eigen
religieuzen naar de kerkelijke kalender. Grote, invloedrijke kerkleraars, mystiekers,
stichters, vorsten of leiders van bewegingen kregen aandacht en werden
gecanonniseerd. Zij werden erkend, bewonderd en vereerd; zij werden tot voorbeeld
gesteld; zij waren bemiddelaars voor de gelovigen, tussen hier en daar.
Geleidelijk zou de heiligenverering zich verspreiden, eerst in Europa, later in de
kolonies. Plaatselijke vereringen zouden uitgroeien tot bedevaartplaatsen, soms met
internationale uitstraling (Rome en Loreto in Italië, Compostella in Spanje, Keulen in
Duitsland). Heiligenlevens werden beschreven en tot voorbeeld gesteld. Wonderbare
feiten, genezingen, bekeringen werden graag geregistreerd; zij toonden hoe
invloedrijk de heilige was; zij stelden zijn levenswandel en overtuiging tot voorbeeld;
zij droegen bij om de verspreiding van de verering te bevorderen. De eerste
systematische beschrijving van de heiligenlevens gebeurde door Jacopo de Voragine
(1230-1290), bisschop van Genua, in zijn “Legenda Aurea”. Zonder veel kritisch
vermogen noteerde hij alle gekende verhalen over en van de heiligen. Zijn boek zou
grote invloed uitoefenen en als een soort bijbel worden gebruikt in de middeleeuwse
iconografie. Goedgelovigheid en fantasie kwamen hierbij dikwijls om de hoek kijken;
het bleef aantrekkelijk en invloedrijk.
De verhalen waren in de loop van de tijd aangedikt; af en toe sloeg de fantasie op hol.
Later zou de kerk specialisten opleiden die onderzoek deden om degelijke,
waarheidsgetrouwe levensbeschrijvingen op te stellen. Vooral de jezuïeten zouden
hier baanbrekend werk verrichten: zij werden de bollandisten genoemd naar één van
de eerste initiatiefnemers. Joannes Bollandus (°Judemont bij Bolland 1596-
+Antwerpen 1665) was jezuïet en historicus; hij begon samen met Heribertus
Rosweyde (°1570-+1629) de Acta Sanctorum uit te werken: het grootse plan om op
historisch gefundeerde wijze de levensbeschrijvingen van de heiligen uit te geven.
Bolland verbrede het opzet en werd de eigenlijke stichter van het studiecentrum. De
documentatie werd door de bollandisten te Brussel verzameld. Bij de opheffing van
de jezuïetenorde in 1773 waren er reeds vijftig delen verschenen. In de periode
1773-1794 verschenen nog zes delen. In 1794 trok abt Hermans, van Tongerlo, de
hagiologische onderneming naar de abdij. In 1837 vertrok het opzet terug naar
Brussel 2. In 1904 werd in deze reeks de levensbeschrijving van de H. Odrada
gepubliceerd3.

1 Overzicht zie REAU, Iconographie de l’art chrétien, 3 delen, Parijs, 1958; zie ook LCI, Lexikon der
christlichen Ikonographie, delen 5 tot 8, 1974.
2 Over de rol van Tongerlo in deze onderneming publiceerde W. VAN SPILBEEK, De abdij van
Tongerloo. Geschiedkundige navorsingen, Lier-Geel, 1888, p. 565-572.
3 Acta Sanctorum, Dies tertia Novembris. De Sancta Odrada, Commentaar door C. DE SMEDT, 2,
Brussel, 1894, p. 57-69; een diepgaande studie over de vita zelf, de tekst en de interpretatie ervan
werd uitgevoerd door ANNEMARIE SPEETJES, De Vita Odrade: het kapittel van Alem en de verering
voor de heilige Odrada (1100-1400), met een kritische studie van de vita, doctoraatsproefschrift




2
Reliekenverering4

De verering van de katholieke heiligen is nauw verbonden met de verspreiding van
hun relieken in de Roomse kerk. Aanvankelijk werd de heilige vereerd daar waar hij
begraven lag. Spoedig zou de verering worden uitgebreid naar andere plaatsen door
het verspreiden van relieken (relikten, reliquien, overblijfselen) van de heilige.
Onderdelen van het lichaam of skelet (primaire relieken) werden meegenomen om
vereerd te worden elders. De invloedrijke kracht van de heilige was evenzeer
aanwezig in het onderdeel(tje) en kon de volledige persoon vertegenwoordigen. Ook
secundaire relieken zoals kledingstukken of gebruiksvoorwerpen van de heilige
hadden een grote waarde. Een derde soort relieken (tertiaire relieken) waren resten
die geraakt hadden aan een primaire reliek en op die manier een gedeelte van de
kracht van de primaire reliek met zich meedroeg.
Enige rangorde in de kracht van de relieken kon ook worden vastgesteld. De sterkste
relieken waren deze die verwezen naar het leven van Jezus en zijn moeder Maria
(Jeruzalem). Dan volgden de naasten van Jezus: de apostelen (H. Petrus begraven
in Rome; Jacobus de Meerdere begraven in Compostella). Verder volgden de vele
mannelijke en vrouwelijke heilgen, waarvan er sommigen al meer populair waren dan
anderen. Sommigen werden aanroepen tegen catastrofen, natuurrampen of ziekten;
anderen werden aanbeden om allerlei kwalen te verhinderen bij bevallingen,
huwelijken, ouderdomskwalen of sukses in het leven. De heiligenj zouden verder
bestaansrecht verwerven via patroonschap van landen, steden, gilden en ambachten,
broederschappen, verenigingen of via persoonlijke devotie. Mettertijd werd de lijst
aangevuld met nieuwe heiligverklaringen die tot op onze dagen verder gaan.
De kerk stimuleerde deze vereringen en ging aan sommige gebeden of oefeningen
geestelijke beloningen of aflaten verbinden. Feller groeiden de misbruiken toen er
ook geldelijke bijdragen werden aan gekoppeld; aflaten konden worden gekocht met
de bijhorende, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van straf in het hiernamaals.
Mettertijd zou het uit de hand lopen en werd deze “handel” in aflaten gecontesteerd.
De Reformatie (1ste helft 16de eeuw, Luther) zou onder meer tegen deze misbruiken
protesteren en in verzet gaan. Het Concilie van Trente in het midden van de
zestiende eeuw zou orde op zaken brengen in deze werkwijze en de basis leggen
voor het ernstig beheer van dit onderdeel van de kerkelijke devotie. Heiligenlevens
werden ernstig bestudeerd. Relieken werden op hun echtheid onderzocht. Het
Concilie van Trente zou hier orde op zaken brengen.

De oudste bijzondere vereringsplaatsen waren deze waar de eerste martelaren
werden begraven. Op hun graven zouden de eerste kerken worden gebouwd. Hieruit
zou trouwens de gewoonte en verplichting voortvloeien om in elke altaartafel van
elke kerk een restje of reliek van een heilige aanwezig te plaatsen onder de
altaarsteen. Met de erkenning en de verspreiding van de godsdienst zou ook de
behoefte aan relieken sterk toenemen. Tot op heden zou de kerk dit gebruik
toepassen en altaren toewijden aan één van de erkende heiligen. Alle heiligen

Vakgroep Geschiedenis Universiteit Groningen, 1999. De auteur publiceerde de oorspronkelijke tekst
van de vita en het officium; van de in het latijn geschreven vita gaf zij een nederlandse vertaling.
Verder ging haar aandacht naar de relatie tussen Odrada en de kerk van Alem die door een priorij van
de benedictijnen van Sint-Truiden werd bediend.

4 In 2008-2009 werd er in het museum “De Mindere”, van de minderbroeders te Sint-Truiden een
tentoonstelling gehouden over relieken en reliekenverering:”Tussen Hemel en Aarde. Relieken en
reliekenverering”, Sint-Truiden 30 oktober 2008-30 april 2009.




3
kregen een plaats op de kerkelijke kalender en kregen op een bepaalde dag een
bijzondere dag van herdenking en verering.
Anderzijds waren er ook misbruiken en onregelmatigheden. Relieken werden
gebruikt in politieke machtsspelletjes; hoogwaardigheidsbekleders schonken relieken
weg om meer macht te krijgen; valse relieken werden verspreid; de authenticiteit
werd soms niet nagegaan. Soms ging men zover om resten van heiligen te gaan
stelen om de invloed en de welvaart ervan aan de “goeie” kant te krijgen; het verhaal
over de ontvreemding van de H. Dimpna in Geel door de inwoners van Xanten is er
een voorbeeld van. Bedevaartplaatsen kregen grote aandacht en brachten
volkstoeloop en welvaart. Misbruiken en onregelmatigheden konden niet uitblijven.
Toch dient erkend te worden dat de volksdevotie tot de heiligen een enorme
geestelijke kracht was en een wezenlijk element van de volksverheffing; de invloed
op het persoonlijke en maatschappelijk leven was zeer groot. Voor het culturele leven,
het maatschappelijke netwerk en de devotie van de gelovigen waren de
heiligenverering en de reliekenaanbidding bepalend. Wie alleen wil blijven stilstaan
bij excessen ( het kruishout, de moedermelk van Maria) is te kwader trouw.

Abt Willem van Rijkel (13de eeuw)

Ook de geschiedenis van de verering van de H. Odrada zou een misplaatste ingreep
kennen in de dertiende eeuw. Vanaf het begin van de twaalfde eeuw werden er
vanuit Keulen honderden relieken verspreid over Europa. In 1106 wilde de stad zijn
territorium uitbreiden en tijdens de bouwwerken van een nieuwe stadsmuur, stootten
de Keulenaars op een ongekend kerkhof met talrijke graven. Vermits de kerk van de
H. Ursula in de buurt lag, was men de mening toegedaan dat het hier om een oude
begraafplaats ging waar de H. Ursula en de elf duizend maagden werden begraven.
De legendarische vita verhaalde hoe de Britse (Bretoense?) koningsdochter verplicht
werd om met een heidense prins te huwen. Zij wilde slechts akkoord gaan indien zij
eerst een reis mocht maken met elf dienstmaagden die op hun beurt duizend
dienstmaagden mochten meevoeren. Hun tocht voerde hen naar Keulen en vandaar
verder naar Rome, waar zij paus Cyriacus (366-384) ontmoetten. Bij hun terugkeer
vonden zij een bezette stad Keulen waar de Hunnen de bevolking teisterden. Ursula
en haar talrijk gezelschap werd gevangen genomen en met pijlen doorschoten door
het leger van de Hunnenleider. Zes eeuwen later, in 1106 was men ervan overtuigd
dat de begraafplaats van deze martelaressen werd terug gevonden. De nieuwe
vindpaats zou een massa aan relieken voortbrengen; de legendarische
levensbeschrijving werd letterlijk genomen. De benedictijnen zouden vanaf de
twaalfde eeuw belangrijke verspreiders worden van deze vondst. In de dertiende
eeuw zou de verspreiding van deze Keulense relieken nog blijven verder gaan. Abt
Willem van Rykel van de benedictijnenabdij van Sint-Truiden was een vurig
verzamelaar en verspreider van deze relieken. Vanaf 1260 ontving de abdij van Sint-
Truiden talrijke relieken vanuit Keulen. Tussen 1270 en 1272 verzamelde en
verdeelde abt Van Ryckel honderden resten van skeletten. Vermist deze vrouwen
volgens de legende allen de marteldood waren gestorven, waren zij ook tot de
heiligen- staat verheven. Willem van Ryckel hield in grote lijnen een administratie bij
en noteerde dagelijks zijn initiatieven van de verdeling. Over de identificatie nam hij
het niet zo nauw; willekeurig ging hij aan de resten namen toedichten die nergens
enige grond van waarheid vertoonden. Op 23 augustus 1271 noteerde hij de
verspreiding van de relieken van de H. Catharina, de H. Odrada en de H. Filippus; zij
werden doorgestuurd naar het bedehuis van Alem-op-de-Maas, een afhankelijkheid




4
van de abdij van Sint-Truiden5. Wat er precies werd geschonken aan de kerk van
Alem stond niet genoteerd. In andere notities stond wel vermeld dat het om “een
schedel” of “een hoofd” of “een lichaam” ging; hier werd verder geen precisering
opgegeven. De naamgeving van van Rykel was ook vaak willekeurig en verwarrend;
de betrouwbaarheid van de notities waren ondermaats. Sommige auteurs
beschouwden onterecht deze informatie over de levering van relieken aan Alem als
het begin van de verering van de H. Odrada te Alem6. De vita over de H. Odrada die
in 1304 te Sint-Truiden zou zijn geschreven, zou bijgevolg aansluiten bij de
verwerving van relieken in 1271. Verscheidene argumenten zouden deze visie
ontkrachten. Voor 1271 werd er reeds verwezen naar Odrada. In Alem werd de naam
van Odrada reeds vroeger vastgesteld door A.J. Speetjes: er bestond reeds voor de
dertiende eeuw een “Sent Hodraden acker” in Alem en in Lobberich woonden
“homines beate Odrade”. Speetjes wees in haar doctoraat eveneens op de nauwe
verwevenheid tussen machtspolitiek van de abdij en de gevolgen voor de plaatselijke
heiligenverering. Enerzijds was de neiging groot om de vita van de H. Odrada als
puur verzinsel en legendarisch te beschouwen; anderzijds werd deze mening
doorkruist door enkele historische gegevens en toch weer niet genoeg om een
duidelijke, andere conclusie te trekken. Het recent onderzoek van de reliek te Balen
door Mark Van Strydonck zou nieuw licht brengen in deze problematiek. Door het
Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium werd een radiocarboondatering
uitgevoerd op het kaaksbeen van Sint-Odrada in de Sint-Andrieskerk te Balen. Dit
kaaksbeen zou in 15737 (aldus Joannes De Roover) opgegraven zijn te Alem waar
de H. Odrada werd begraven en waar Otto van Duras voor haar een bedevaartkerk
bouwde. De conclusie van Mark Van Strydonck was dat het kaaksbeen toebehoorde
aan een vrouw die in de achtste eeuw had geleefd8. Ook een ander gelijkaardig
onderzoek op een door van Rijkel verspreide schedel van één van de elfduizend
maagden leverde een datering op die niet uit de te verwachten 4de eeuw herkomstig
was. De betreffende schedel, bewaard in Sint-Truiden, was herkomstig van een
persoon die in de zesde-zevende eeuw geleefd had9.


Over authenticiteitsattesten van de H. Odrada

In het begin van de zestiende eeuw zal de reformatie op gang komen in Europa;
eerst in Duitsland, daarna in de andere landen van Europa. De misbruiken in de kerk
waren talrijk; er waren twijfels over de religieuse waarheden en gebruiken. De
kerkelijke aflatenpolitiek was een doorn in het oog; de heiligenverering was er de
basis van. Aflossingen in het hiernamaals werden gekoppeld aan financiële bijdragen.
De wijdverspreide aflatencommercie bracht ontevredenheid en verzet. Vooral een
initiatief van paus Leo X (1513-1521) was in het verkeerde keelgat geschoten; de
opbrengst van de aflaten moest onder meer dienen om de grote bouwwerken in
Rome te financieren. De augustijn Maarten Luther zou verzet aantekenen in 1517; hij
kreeg grote navolging. Nieuwe ontevredenen en richtingen zouden ontstaan. De

5 Ph. GEORGES, De reliekenschat van de Benedictijnerabdij van Sint-Truiden, in Stof uit de kist. De
middeleeuwse textielschat uit de abdij van Sint-Truiden, Leuven, 1991, p. 33.
6 BIJSTERVELT en anderen
7 Acta Sanctorum. De Sancta Odrada, o.c., p. 59, nr. 9,
8 M. VAN STRYDONCK, Relieken. Echt of vals?, Leuven, 2006; over het onderzoek van het
kaaksbeen van de H. Odrada zie p. 111-119.
9 M. VAN STRYDONCK, o. c., 2006, p. 77




5
scheuring en verdeeldheid in Europa waren onvermijdelijk en grondig. De gevolgen
zijn tot op heden aanwijsbaar.
Voor de kerk van Rome waren de vele ongeregeldheden en tegenkantingen
aanleiding om in het midden van de zestiende eeuw het Concilie van Trente (1545-
1563) te organiseren. Hier werden maatregelen genomen en antwoorden gegeven
aan deze bedreigingen. Nieuwe bisdommen werden opgericht; cathecese-onderricht
werd gestimuleerd; de controle en toezicht verstrengd. De kerkelijke bedienaars
werden beter opgeleid en beter begeleid. Voortaan zou men ook nauwer toezien op
de echtheid van de relieken; onregelmatigheden moesten vermeden worden. Het
toezicht hierop zou worden uitgeoefend door de kerkelijke hoogwaardigheids-
bekleders, bisschoppen of aartsbisschoppen. Zij zouden op regelmatige wijze
controle uitoefenen op devotie; zij wilden excessen vermijden; zij wilden de
heiligenverering onder controle houden; onder meer schreven zij attesten voor de
relieken en hun plaatselijke verering. Aanvankelijk ging het hier om handgeschreven
attesten die door de secretariaten van de bisschoppen werden afgeleverd. Tijdens
dekenale visitaties werd alles gecontroleerd en in veslag gebracht.
In de negentiende eeuw zou er in de attesten verandering en vereenvoudiging
komen. Aangezien het om talrijke attesten ging, en de nomenclatuur grotendeels
identiek was voor alle attesten, werden altijd weerkerende elementen vooraf gedrukt
en vulde de gemachtigde controleur plaatselijk in handschrift de specifieke gegevens
in, aangepast naargelang het geval dat hij voor zich had. De vaste, identieke
gegevens waren: de naam van de bisschop, zijn wapenschild, de gebruikelijke
verwelkomingsgroet, de verwijzing naar de regelgeving van het Concilie van Trente,
de toelating tot verering, de verzegeling, de plaats van uitgave. Meer specifieke, met
de hand toegevoegde gegevens waren: de naam van de heilige waarvoor de
authenticiteit werd uitgesproken, het uitzicht en vorm van de reliekhouder, de
datering van het document, de naam en ondertekening van de mandaathouder van
de bisschop.


Het eerste Balense authenticiteitsattest van de H. Odrada

Toen abt Servatius Vaes, van Averbode in 1654 de reliek van Sint-Odrada naar
Balen bracht10, leverde hij ook een echtheidattest af waarin de reliek werd
omschreven en de voorgeschiedenis werd duidelijk gemaakt (Bijlage nr. 1). In het
document maakte hij bekend dat het hier het onderkaaksbeen betrof van de H.
Odrada, geboortig van Balen. In 1651 was de reliek uit veiligheidsoverwegingen aan
de abt bezorgd door Filippus Nevius, de pastoor van Hooge Mierde. Deze laatste
had de reliek ontvangen van E.H. deken Mattheus Langhencruys; Langhencruys had
ze in 1617 ontvangen uit handen van bisschop Zoësius van ’s Hertogenbosch. De
reliek werd opgevraagd bij de abt door Joannes van Tilborg, pastoor te Balen,
norbertijn van Averbode.. De resten van de H. Odrada waren opgegraven einde
zestiende eeuw toen de tijden onveilig waren en schendingen dikwijls voorkwamen in
het Noorden. Abt Vaes vermeldde dat op 27 september 1654 de reliek
processiegewijs naar de Balense kerk werd gedragen om er te worden vereerd. Het
geschreven echtheidsdocument werd getekend en gezegeld door de abt; pastoor
Van Tilborg zette zijn handtekening als getuige. Hiermee leverde de abt een
voorbeeld van een autenticiteitsattest af bij de Balense reliek.

10 Zie ook J. JANSEN, De devotie tot de H. Odrada in de Kempen tijdens de 17de eeuw, in Taxandria,
NR 78, 2006, p. 83-98; met attest van abt Servaes.




6
De echtheid van de reliek werd gestaafd door de reliek duidelijk te omschrijven en
door de voorgeschiedenis volledig te schetsen met de redenen voor de overbrenging
en de vermelding van de vraag vanuit het geboortedorp Balen. Wat de abt niet
vermeld is de manier waarop het naar Balen werd gebracht. In welke houder werd
het kaaksbeen overgebracht? Wel staat vermeld dat het kaaksbeen in Hoogemierde
in een kistje werd bewaard (in capsula), in zover dat er terplaatse in Hoogemierde
gesproken werd over het “kistje van Sint-Odrada”. Wij vermoeden dat de reliek in
dezelfde houder werd overgebracht naar Balen. We denken ook dat dit kistje later
opgeborgen werd in de decoratieve uitstaltroon uit het midden van de achttiende
eeuw. Het kistje moest in de ruimte geschoven worden die zich bevindt onder het
beeld van de H. Odrada11. Slechts in 1830 zal hier verandering in komen. Pastoor
Bols liet een nieuwe, zilveren reliekhouder maken ter vervanging van het wel
voldoende mooie, maar toch eerder erbarmelijke houten kistje (“in satis pulchra sed
trista cista lignea”). Is het kistje bewaard gebleven? Tot hiertoe werd het niet
gevonden; het was uit Hoogemierde herkomstig en werd in Balen overgenomen.
Eigenlijk ging het hier om een tertiaire reliek. In 1837 zou pastoor Bols een uitvoerige
motivatie over de verering en de reliek van Sint-Odrada sturen naar aartsbisschop
Sterckx12. Geboers en Van Olmen suggereren dat het kistje nog steeds bewaard
was op de het einde van de negentiende eeuw. Het oud “Odradakasje” waarin de
relikwie in 1654 werd vervoerd zou nog te zien zijn in het voetstuk van de
uitstallingstroon uit het midden van de achttiende eeuw. Deze troon werd
overgebracht naar de in 1896 opgerichte kapel te Scheps13.


Latere attesten te Balen

In het kerkarchief van Sint-Andries Balen vinden wij nu drie attesten die opgevat zijn
volgens de hoger beschreven, negentiende eeuwse regels door een combinatie van
een voorgedrukte tekst en de handgeschreven toepasbare, specifieke gegevens van
de reliek. De attesten werden geleverd door aartsbisschop Deschamps in 1869
(Bijlage nr. 3), door aartsbisschop Goossens in 1891 en door aartsbisschop Van
Roey in 1937. Er moet nog een attest van 1830 bestaan hebben. Toen werd het
kaaksbeen van Sint-Odrada overgebracht vanuit een houten kistje naar de huidig
aanwezige reliekhouder in de uitstallingstroon14. Achteraan werd de houder
afgesloten met de gebruikelijke rode touwtjes en driemaal een zegel van de
zetelende aartsbisschop de Méan (1817-1831). Door de Méan moet er ook een
attest geleverd zijn. Het valt op hoe attesten dikwijls geleverd worden wanneer er met
de relieken iets gebeurd: een nieuwe houder voor een bestaande reliek, het
overplaatsen van een gedeelte van de reliek in een nieuwe houder, het overbrengen
van een gedeelte van de reliek naar een andere bewaarplaats.
In de drie hoger vermelde attesten werd bijgeschreven dat het om een reliek “ex
ossibus” ging, een onderdeel van het gebeente. Een dergelijke, primaire reliek was
bijzonder krachtig en stelde als het ware de heilige zelf aanwezig. In het attest van

11 Zie ook A. GEBOERS en F. VAN OLMEN, De H. Odrada van Baelen, haar leven en hare vereering,
Mechelen, deze auteurs delen dezelfde mening in hun publicatie, p. 94 (1891), p. 65 (1898).
12 J. JANSEN, Devotie tot de H. Odrada in de Antwerpse Kempen tijdens de 19de eeuw, in Taxandria,
82, 2010, p. 61-83, in het bijzonder p. 66-67.
13 A. GEBOERS en F. VAN OMEN, o.c., 1891, p. 94; 1898, p.65.
14 “olim conservabatur in satis pulchra sed trista cista lignea, ad anno 1830 curati eam includi in ampla
pulcherrima et sumptuosa pixide argentea… J. JANSEN, o.c,, in Taxandria, NR 82, 2010, p. 82.




7
1937 werd er meer duidelijkheid gegeven over de aard van de reliek, de
vertegenwoordiger van de kardinaal voegde toe dat het ging om het volledige,
onderste kaaksbeen van de heilige: “ex ossibus (integra maxilla inferior)”.
De geschreven tekst lichtte ons ook in over het uitzicht van de houder. In 1869 was
er sprake van koperen houder van ronde vorm (“theca cuprea forma rotunda”). Hier
gaat het om een nieuwe houder die kleiner van formaat was en bijgevolg meer
hanteerbaar bij de verering. De toekenning van aflaten was ook gebonden aan de
verering van de relikwie van Sint-Odrada. Later kon deze koperen houder
gemakkelijk meegenomen worden naar Scheps indien er een bedevaart naartoe trok.
Een stukje van het kaaksbeen werd in de ronde houder opgenomen. In 1891 was er
sprake van een zeszijdige houder “(theca chartaria formae sexangulae”). Hier gaat
het om de nieuwe reliekhouder die in 1891 werd aangekocht te Mechelen bij
Festraets. De zeszijdige ruimte werd gedragen door twee neerknielende engelen;
boven deze houder is er een zeszijdig, neogotisch kapelletje met een voorstelling
van de H. Odrada met het paard dat zij beteugelde15. Hier ook werd een stukje van
het kaaksbeen opgenomen in de houder. In de gedrukte tekst werd de wijze van
bevestigen verbeterd: het woordje “filo serico” (zijden draad) werd doorstreept en
vervangen door het woordje “vittis sericis” ( zijden linten). Verder werd de gedrukte
tekst aangepast aan het nieuwe uitzicht. Normaal is de reliek zichtbaar door een
cristallijnen venstertje; in de nieuwe houder werden in 1891 verscheidene
doorkijkvenstertjes aangebracht (“crystallis”). Het attest van 1891 werd ondertekend
door de Balenaar F. Van Olmen, secretaris van kardinaal Goossens. In hetzelfde jaar
publiceerde Van Olmen samen met A. Geboers het boek over de Balense heilige. Te
melden valt nog dat Van Olmen in het attest begrijpelijk de heilige vermeld als virgo
Balensis.
Het attest van 1937 betreft dezelfde zeszijdige houder als deze beschreven in 1891.
In de marge van het attest van 1937 werd trouwens verwezen naar de erkenning van
de relieken door kardinaal Goossens op 26 augustus 1891. In de gedrukte tekst
werden in 1937 de aangepaste verbeteringen opnieuw overgenomen. In naam van
kardinaal J.E. Van Roey ondertekende als mandaathouder Z.E.H. Caeymaex, die
zich “custos SS. Reliq.”, bewaarder van de heilige relieken noemt.


Reliekattesten van de H. Odrada te Milligem


In 1693 werden drie deeltjes van het Balense kaaksbeen afgenomen en
overgebracht naar de kerk van Milligem. Hierbij werd blijkbaar geen attest geleverd;
alleszins was er geen attest aanwezig in het kerkarchief. Alleen Odradavereerder De
Rover, pastoor van Macharen, volgde de overbrenging op de voet en beschreef in
lyrische bewoordingen de ontvangst in Milligem16. Volgens De Rover kon de parochie
zich gelukkig prijzen bij de overbrenging van het reliekdeeltjes naar de kapel.
Voortaan zou het bedehuis van Milligem toegewijd zijn aan O.-L.-Vrouw en de
H.Odrada. Kanunnik Coenen , pastoor van het nabijgelegen Bel en lid van het
kapittel van Sint-Dimpna, publiceerde het boekje over Odrada en beschreef de

15 J. JANSEN, o.c., 1990, p. 34.
16 Acta Sanctorum, De Sancta Odrada, o.c. 1894, p. 61, nr. 17.




8
belangrijke feiten die er in die tijd waren gebeurd17. Milligem behoorde op dat
ogenblik nog tot de vrijheid van Geel.
Het oudste, geofficialiseerde attest vinden wij in de achttiende eeuw. De bisschop
van Antwerpen, Jacobus T.J. Wellens, leverde in 1777 een attest af voor de relieken
in de toenmalige kerk-kapel, toegewijd aan O.-L.-Vrouw en de H. Odrada (Bijlage nr.
2). Wellens is niet alleen bisschop van Antwerpen maar ook apostolisch
afgevaardigde voor het diocees van ’s Hertogenbosch. Volgens het attest van 1777
zou de reliek van de H. Odrada overgeplaatst worden in een andere houder. Het
document18 beschreef een oudere zilveren houder, in de vorm van een hart, met een
kristallen venster, stevig van uitzicht, met de relieken van de heilige maagd Odrada.
Bisschop Wellens vermeldde dat de reliek reeds vroeger geattesteerd werd door
kardinaal Thomas Philippus d’ Alsace, aartsbisschop van Mechelen, die bestuurde
van 1716 tot 1759. In het jaar 1777 werden de reliek overgeplaatst in een zilveren
houder, ovaal van vorm, met vooraan een christalijnen venster; de reliek werd met
een gebruikelijke, zijden lint van rode kleur vastgehecht. De bisschop bracht zijn
zegel aan op de reliekhouder en bevestigde dit in het attest. De overplaatsing in
1777 was de aanleiding tot het schrijven van dit attest. De nieuwe, ovale
reliekhouder van 1777 is nog bewaard, de oudere, hartvormige houder niet meer.
Het attest vermeldde dat de reliek kon worden vereerd door de gelovigen van het
diocees van ’s Hertogenbosch. Het toenmalige bisdom Antwerpen strekte zich uit tot
in Nederland.
In de marge van het document van 1777 werd er in 1859 een handgeschreven nota
toegevoegd door de vicaris generaal J.B. Van Hemel in naam van aartsbisschop
Engelbertus Sterckx. Milligem behoorde vanaf 1802 bij het bisdom Mechelen. De
toelating werd gegeven om de reliek te vereren in het diocees; anderzijds werd de
toelating weerhouden om het te verheffen (“exaltari”). Naast de nota werd het zegel
van Sterckx aangebracht. Het betrof hier een nieuwe reliekhouder die door de
kerkfabriek werd aangeschaft. Achteraan de houder werd het wapen aangebracht
van de aartsbisschop.


Aflaten

De aflaten die zoveel verandering en twist hadden veroorzaakt in de zestiende eeuw,
bleven later toch nog in gebruik. De oudste, gekende toekenning van een aflaat voor
de verering van de Heilige Odrada dateerde uit de achttiende eeuw. Voortaan zou de
beloning uitgedrukt worden in dagen aflaat dit wil zeggen in dagen aflossing of
bevrijding van schuld die door zondig leven werd veroorzaakt. De financiële
connotatie was verdwenen. Milligem is op dit vlak het meest actief. Elke vrijdag werd
er smorgens ter ere van Sint-Odrada een mis gezongen. De week voor Allerheiligen
was er begankenis. Kardinaal d’ Alsace (1716-1759) kende een aflaat van honderd
dagen toe aan degene die op de vrijdag de mis bijwoonde en daarna de relieken van
de H. Odrada vereerde19. De Meerhoutenaar C. Mangelschots publiceerde in 1854
de “Litanie der heilige Maegd Odrada” achteraan na het levensverhaal van de

17 JUDOCUS COENEN, Het leven van de H. Maghet Odrada, Antwerpen, 1688, anastatische herdruk
2008.
18 Gemeentearchief te MOL, Archief van Milligem, los blad
19 Zie ook A. GEBOERS en F. VAN OLMEN, o.c;, 1898, p. 73.




9
heilige20. De litanie kreeg op 21 maart 1854 het imprimatur van vicaris-generaal P.
Corten. Odrada werd aanbeden als “Patronesse van Milghem, Beschermster van
Baelen en Macharen”...
In Balen kon men andere papieren voorleggen. Paus Pius VI, die bestuurde van
1775 tot 1799, verleende aan de kerk van Balen een volle aflaat (dit is kwijtschelding
van alle schuld) op de feestdag van Sint-Odrada (3 november). Tijdens de visitatie
van de parochie door landdeken C. Van Dongen werd in 1781 genoteerd dat er op
die feestdag een volle aflaat te verdienen was21. Opvolger Pius VII verleende op 17
juli 1821 dezelfde aflaat op de feestdag en op zeven andere dagen. Aartsbisschop
de Méan (1817-1831) legde in hetzelfde jaar deze aflaat precies vast op de feestdag
van Sint-Odrada en de zeven volgende dagen (octaaf van Sint-Odrada)22.
Tijdens de feestelijkheden van de negentiger jaren van de negentiende eeuw werden
niet alleen talrijke kunstvoorwerpen vervaardigd en een boek over Odrada
gepubliceerd. In 1891 keurde kardinaal Goossens (1884-1906) een litanie van de H.
Odrada goed en verbond daaraan ook een aflaat van 100 dagen ten gunste van
diegenen die de litanie en de bijhorende gebeden zou opzeggen23. Het jaar daarop
werd er een broederschap van de H. Odrada gesticht door de Balense pastoor G.L.
Van der Donck24. De 439 nieuwe leden zullen de litanie zeker verwelkomd hebben.
Deze litanie was een van de sterke devotie-ogenblikken voor de leden van de
broederschap. De Heilige Maagd Odrada werd vooral vereerd tegen oogziekten en
veepest. Enkele items uit de litanie willen wij ter illustratie aanhalen, zij sluiten nauw
aan bij de plaatselijke verering:
……
Heilige Odrada bid voor ons
Luister van Baelen bvo
Eer en roem van Millegem bvo
……
Engel van zuiverheid en zedigheid, bvo
Wonder van verduldigheid in lijden en vervolgingen, bvo
Kastijdster van uw onschuldig lichaam, bvo
Spiegel van weldadigheid jegens de armen, bvo
……
Licht der blinden, bvo
Toevlucht der landbouwers in al hunne noodwendigheden, bvo
Bijzondere patronesse tegen ziekte van vee en dieren, bvo
Troosteresse van allen die U aanroepen, bvo
Onze machtige beschermster, bvo
……..






20 C. MANGELSCHOTS, Leven der Heilige Maegd Odrada. Gevierd wordende te Milghem, by Moll,
den derden november, Geel 1854.
21 Opgezocht door Paul Vos voormalig archivaris van Mol.
22 Zie ook A. GEBOERS en F. VAN OLMEN, o.c., p. 82 (1891), p. 54 (1898).
23 Zie ook A. GEBOERS en F. VAN OLMEN, o.c., 1898, p. 79-83.
24 H. VANDER SANDEN, De Sint-Andriesparochie te Balen: 1868-1900, in Jaarboek 2008 Erfgoed
Balen, 2008, p. 75-95, in ’t bijzonder p. 90-91.




10



Bijlagen

1. Averbode Abdijarchief
AAA., Verzameling copieën van Balenaar Stanislas Joris Handschrift 9, nr. 79.
C. DE SMEDT, Dies tertia novembris. De Sancta Odrada, 1894, p. 59, nr. 12

1654. Abt Servatius Servaes geeft het relaas over de geschiedenis van het reliek
van Sint-Odrada van Balen en vermeldt de authenticiteitsattesten die het
vergezelden.

De Reliquiis s. Odradae.

Servatius Dei patientia abbas Averbodiensis omnibus ac singulis praesentes visuris
seu legi audituris salutem in Domino.
Notum facimus et attestamur quod nos requisiti a ven.li Domino Joannae van Tilborg
canonico Averbodiensi et pastore ecclesiae Balensis, sacras Reliquias S. Odradae
Virginis in Balen natae, nominatim integram mandibulam inferiorem, anno 1651 mihi
traditam a ven.li viro Domino Philippo Nevio in Julio, ut easdem subtraheret furori
haereticorum et alibi majori in honore devotioni populi fidelis exponerentur, quas
quidem illi miserat Reverendissimus Dnus Episcopus Sylvaeducensis Nicolaus Zoes
easdem sic nominatas et declaratas debita cum reverentia venerati sumus et
recognovimus juxta publicum instrumentum Rev.di Domini Mathaei Langhecrucii
pastoris Hilvarenbecensis et decani christianitatis et attestationem ven.lis Domini
Philippi Nevii praefati, cujus tenor sequitur de verbo ad verbum : « Anno a navitate
Domini 1617, nona die Augusti, ego infrascriptus has reliquias Sanctae Odradae
virginis accepi a Reverendissimo Domino Nicolao Zoes, episcopo Buscoducense pro
ecclesia Hogemierdensi : in quorum fidem haec scripsi et subscripsi. Ita est,
Mathaeus Langhecrucius, pastor Hilvarenbecen-sis et decanus christianitatis ». Et ad
latus instrumenti apparebat signum sigilli ; in hostia, quae jam erat corrupta,
suprascripti Rdi Dni Pastoris et Decani christianitatis Hilvarenbecensis. In alia charta
sic habebatur : « Ego Fr Philippus Nevius, pastor in Hoogemiert, has sacras reliquias
S. Odradae virginis a Revmo Dno Nicolao Zoesio, epo Sijlvaeducensi, ad nos et
ecclesiam Hogemierdensem per Rev.dum D.num Matthaeum Langhencrucium
pastorem in Hilvarenbeec et decanum christianitatis, missas, una cum tota
communitate nostra Hogemierdensi processionaliter ex Lagemiert detuli et easdem
inclusas in certa quadam capsula quae solet vocari capsula S. Odradae virginis in
ecclesia Hogemierdensi honesto loco reposui anno 1617 in mense Augusto ». Infra
erat positum : « Ita est, F. Philippus Noevius pastor in Hogemiert ».
Quas quidem reliquias sacras majori quo decuit honore et devotione cum solemni
processione 27a septembris anno 1654 in ecclesiam parochialem Balensem diocesis
Buscoducensis, introduximus, eique resignavimus reliquiario sanctae Odradae
includendas ibidemque collocandas ad augendam incolarum et Christi fidelium
devotionem. In quorum fidem praesentes manu nostra subscripsimus et sigilli nostri
impressione muniri fecimus. Datum in aedibus pastoralibus Balensibus die 27
septembris anno Dominicae incarnationis 1654

Loco sigilli




11
Eratque signatum : F. Sevatius abbas Averbodiensis
Haec copia collata cum originali concordat de verbo ad verbum
Qoud attestor F. Ioannes van Tilborgh
Pastor in Balen

2. Gemeentearchief Mol
Archief Millegem
Los blad

Authenticiteitsattest voor de relieken van Sint-Odrada te Millegem

Jacobus Thomas Josephus Wellens Dei ET Apostolicae Sedis Gratia Episcopus
Antverpiensis
necnon Delegatus Apostolicus in partibus catholicis Diaecesis Buscoducensis

Omnibus has visuris Salutem in Domino

Fidem facimus et attestamur Nos Reverenter aperuisse thecam argenteam, figuram
cordis referentem, chrystallo ab anteriori parte bene munitam, continentem sacras
reliquias Sanctae Odradae virginis, ab Eminentissimo Domino Thoma Philippo
cardinali de Alsatia et archi episcopo Mechliniensi olim recognitas: quas sacras
reliquias pro veris et legalibus agnocentes inclusimus alteri thecae argenteae figurae
ovatae, ab anteriori parte vitro chrystallino coopertae eamque vitta serica Rubri
coloris colligavimus, ac sigillo Nostro minori in cera Rubra Hispanica impresso muniri
mandavimus quae theca adhuc duabus aliis majoribus formae Rotundae figuarum
minor est aerea, major argentea est inclusa; permittentes ut Praefatae S. Reliquiae
publicae fidelium venerationi Exponantur in Ecclesia parochiali loci de Millegem
Diaecesis Buscoducensis in partibus catholicis.

Datum Antverpiae die 8 mensis julii 1777
Signatuur ? Engelgrave Vic. Glis

De mandato Illmi ac Revmi Dni mei
A. Van Celst secr.

In de rand toegevoegde notitie van 1859:
Engelbertus Cardinalis Sterckx, archiepiscopus Mechliniensis
SS. Reliquias S. Odradae virg. in his Litteris memoratas, necnon in eadem theca
argentea figurae cuxta? repositas (quam sigilo nostro munivimus) in Diaecesi nostra
fidelium venerationi exponi, non autem exaltari permittimus
Mechliniae die 3 7bris 1859

J B Van Hemel Vic. Gen.

Met zegel


3. Balen Kerkarchief, losse nota
Echtheidsattest voor de relieken van Sint-Odrada in de Sint-Andrieskerk te Balen,
geleverd door kardinaal Descamps in 1869




12

Victor Augustus Isidorus DESCAMPS
Dei et apostolicae sedis gratia archiepiscopus Mechliniensis,
Primas Belgii, S.S. prelatus domesticus
Et solio pontificio assistens ,
Omnibus has visuris salutem in domino
Met wapenschild en devies PERVIA COELI PORTA MANES

Tenore praesentium fidem facimus indubiam et attestamur, quod Nos, die datae
harum, juxta , debite recognoverimus et approbaverimus Sacras Reliquias

Ex ossibus S. Odradae Virg. Balensis
Nobis cum debitis authenticitatis notis exhibiteis quas

reverenter reposuimus et collocavimus in theca cuprea forma rotunda circulo
argenteo et crystallo ab interiori ornata, bene clausa et filo serico coloris rubri debite
colligata, necnon sigillo nostro in cera Espanica impresso, firmiter obsignata. Ad
omnipotentis Dei gloriam Sanctorumque suorum honorem permittimus ut praefatae
SS. Relquiae in hac dioecesi publicae Fidelium venerationi exponi possint.
Datum Mechliniae sub nostri Vicarii Generalis signo sigilloque nostro necnon
Secretarii nostro chirographo, die 24 mensis Julii anni 18 69

Met signatuur I. vi. gen.
De Mandato Illmi ac Rmi Domini Arciepscopi
(((L. Grietens secr.